Woensdag in week 1 van de veertigdagentijd
Vrije gedachtenis van de heilige Swietbert (bisdommen Rotterdam en Utrecht)
Swietbert was één van de elf monniken die met Sint Willibrord in 690 uit Engeland naar het land der Friezen kwam om er de Blijde Boodschap te verkondigen. In 693 werd hij door zijn gezellen tot bisschop gekozen. Sint Wilfried diende hem het sacrament van de bisschopswijding toe. Swietbert predikte het Evangelie in de streek tussen Lek en Maas, gelegen in de huidige bisdommen Utrecht en Rotterdam. Uiteindelijk ging hij naar het land van de Brukteren (in het huidige Duitsland), die hij trachtte te kerstenen. Toen deze stam door de Saksen verdreven werd, trok Swietbert zich terug en stichtte hij op het eiland Wörth in de Rijn (bij Düsseldorf) het klooster Kaiserswerth. Sint Swietbert stierf daar begin maart 713 in geur van heiligheid.
Eerste lezing: Uit de profeet Jona, 3, 1-10.
Het woord van de Heer werd tot Jona gericht: Sta op, ga naar Nineve, de grote stad Nineve, en zeg haar aan wat Ik u te zeggen heb gegeven. Jona stond op en ging naar Nineve, zoals de Heer bevolen had. Nineve was een geweldig grote stad; drie dagen had men nodig om er doorheen te trekken. Jona begon de stad in te gaan, één dagreis ver. Toen riep hij: Veertig dagen nog, en Nineve wordt met de grond gelijk gemaakt. Maar de Ninevieten zochten hun steun bij God; zij riepen een vasten uit en allen, van groot tot klein, trokken zij boetekleren aan. Het woord van Jona kwam ook de koning van Nineve ter ore; hij stond op van zijn troon, legde zijn staatsiegewaad af, trok een boetekleed aan en zette zich neer in het stof. Hij liet in Nineve omroepen: Op last van de koning en van zijn rijksgroten! Mensen en dieren, grootvee en kleinvee, zij mogen niets eten, zij mogen niet grazen en geen water drinken. Mensen en dieren moeten zich in boetekleren hullen en uit alle macht tot God roepen; ieder moet terugkomen van zijn heilloze wegen en van de ongerechtigheid, die aan zijn handen kleeft. Wie weet of God dan niet terugkomt op Zijn besluit en daar spijt van krijgt; wie weet of Hij niet terugkomt op Zijn vlammende toorn, zodat wij niet te gronde gaan. En God zag wat zij deden; Hij zag hoe zij terugkwamen van hun heilloze wegen. En God kreeg spijt, dat Hij hen met dat onheil bedreigd had. Hij bracht het niet ten uitvoer.
Tussenzang: Ps. 51 (50), 3-4. 12-13. 18-19.
Antifoon: Wat ik offer, God, is mijn boetvaardigheid,
een vermorzeld en vernederd hart wijst Gij niet af.
God, ontferm U over mij in Uw barmhartigheid,
delg mijn zondigheid in Uw erbarmen.
Was mijn schuld volkomen van mij af,
reinig mij van al mijn zonden.
Schep in mij een zuiver hart, mijn God,
geef mij weer een vastberaden geest.
Wil mij niet verstoten van Uw Aanschijn,
neem Uw heilige Geest niet van mij weg.
In geschenken hebt Gij geen behagen,
wat ik U ook bied, Gij wilt het niet.
Wat ik offer, God, is mijn boetvaardigheid,
een vermorzeld en vernederd hart wijst Gij niet af.
Vers voor het Evangelie: Ez. 33, 11.
Ik heb geen behagen in de dood van de goddeloze, zegt de Heer, maar veeleer daarin, dat hij zich bekeert en leeft.
Uit het heilig Evangelie van onze Heer Jezus Christus volgens Lucas, 11, 29-32.
In die tijd, toen het volk samenstroomde, begon Jezus te spreken: Dit geslacht is een verdorven geslacht: het verlangt een teken; maar geen ander teken zal het gegeven worden dan het teken van Jona. Zoals namelijk Jona een teken werd voor de Ninevieten, zo zal ook de Mensenzoon het zijn voor dit geslacht. De koningin van het Zuiden zal bij het oordeel opstaan samen met de mensen van dit geslacht; en zij zal hen veroordelen, want zij kwam van het uiteinde der aarde om te luisteren naar de wijsheid van Salomo: welnu hier is meer dan Salomo. De mensen van Nineve zullen bij het oordeel opstaan samen met dit geslacht en zij zullen het veroordelen, want zij hebben zich bekeerd op de prediking van Jona: welnu, hier is méér dan Jona.