Hoogfeest van Allerheiligen
Aan de verbreiding van het feest van Allerheiligen over de gehele westerse Kerk zijn verschillende vormen van plaatselijke of gewestelijke vieringen voorafgegaan. De twee bekendste zijn wel de jaarlijkse herdenking van de inwijding van het voormalige Pantheon te Rome als kerk van Maria en alle Martelaren (7e eeuw) en de door de geestelijke raadslieden van Karel de Grote en Lodewijk de Vrome (8e en 9e eeuw) gepropageerde jaarlijkse gedachtenis van alle categorieën van hemelingen (Maria, de engelen, de aartsvaders en profeten, de apostelen en martelaren, de priesters en andere geloofsleraren, de godgewijde maagden en de monniken, en alle anderen die in hun gezelschap de aanschouwing Gods genieten). Op laatstgenoemde herdenking, vooral door de kloosters verbreid en gesteld op de 1e november (begindag van de winterperiode volgens de regel van Benedictus en, als zodanig, tegenhanger van het Paasfeest), gaat onze Allerheiligenviering rechtstreeks terug. Naar de oorspronkelijke bedoeling eren wij op deze feestdag allen die voor eeuwig leven bij God, of zij nu heilig verklaard zijn of niet. Zij vormen de ontelbare menigte die Johannes zag rondom het Lam en voor de troon van God: welgevallig aan de Vader omwille van Christus' bloed, zijn zij bemiddelaars voor de biddende Kerk op aarde, voorsprekers voor hun strijdende en lijdende broeders.
Eerste lezing: Uit de Openbaring van de heilige apostel Johannes, 7, 2-4. 9-14.
Ik, Johannes, zag een andere engel opstijgen van de opgang der zon met het zegel van de levende God. En hij riep met luide stem tot de vier engelen aan wie macht gegeven was schade toe te brengen aan de aarde en de zee: Brengt geen schade toe aan de aarde noch aan de zee noch aan de bomen voordat wij de dienstknechten van onze God met het zegel op hun voorhoofd getekend hebben. En ik vernam het aantal getekenden: honderdvierenveertigduizend waren er uit alle stammen van de kinderen van Israël. Daarna zag ik een grote menigte, die niemand tellen kon, uit alle rassen en stammen en volken en talen. Zij stonden voor de troon en voor het Lam, gekleed in witte gewaden en met palmtakken in de hand. En zij riepen allen luid: Aan onze God die op de troon is gezeten en aan het Lam behoort de overwinning. En al de engelen stonden rondom de troon, de oudsten en de vier dieren, en zij wierpen zich op hun aangezicht voor de troon en zij aanbaden God, zeggend: Amen. Lof en heerlijkheid en wijsheid en dank, eer en macht en sterkte aan onze God in de eeuwen der eeuwen, Amen. Toen richtte zich een van de oudsten tot mij en zei: Wie zijn dat in die witte gewaden en waar komen zij vandaan? Ik antwoordde hem: Heer, dat weet gij. Toen zei hij: Dat zijn degenen die komen uit de grote verdrukking, die hun gewaden hebben wit gewassen in het bloed van het Lam.
Tussenzang: Ps. 24 (23), 1-2. 3-4ab. 5-6.
Antifoon: Dit is het geslacht dat zich richt tot U,
dat staat voor Uw aanschijn, Heer onze God.
Aan God hoort de aarde en al wat er op is,
de aardschijf en al wat daar woont;
want Hij heeft haar op het water gegrondvest,
haar vastgelegd op de zee.
Wie zal beklimmen de berg van de Heer,
wie in Zijn heiligdom staan?
Die rein is van handen en zuiver van hart,
zijn zinnen niet zet op wat kwaad is.
Hij zal door de Heer gezegend worden,
beloond door God zijn Verlosser.
Zo doet het geslacht dat zich richt tot Hem,
dat staat voor het aanschijn van Jakobs God.
Tweede lezing: Uit de eerste brief van de heilige apostel Johannes, 3, 1-3.
Vrienden,
Hoe groot is de liefde die de Vader ons betoond heeft. Wij worden kinderen van God genoemd en we zijn het ook. De wereld begrijpt ons niet en ze kent ons niet omdat zij Hem niet heeft erkend. Vrienden, nu reeds zijn wij kinderen van God en wat wij zullen zijn, is nog niet geopenbaard; maar wij weten dat wanneer het geopenbaard wordt, wij aan Hem gelijk zullen zijn omdat wij Hem zullen zien zoals Hij is. Wie zulk een heil van God verwacht, maakt zich rein zoals Christus rein is.
Alleluia: Mt. 11, 28.
Alleluia. Komt allen tot Mij die uitgeput zijt en onder lasten gebukt, en Ik zal u rust en verkwikking schenken. Alleluia.
Uit het heilig Evangelie van onze Heer Jezus Christus volgens Matteüs, 5, 1-12a.
Toen Jezus de menigte zag, ging Hij de berg op, en nadat Hij zich had neergezet, kwamen zijn leerlingen bij Hem. Hij nam het woord en onderrichtte hen aldus: Zalig de armen van geest, want aan hen behoort het Rijk der hemelen. Zalig de treurenden, want zij zullen getroost worden. Zalig de zachtmoedigen, want zij zullen het land bezitten. Zalig die hongeren en dorsten naar de gerechtigheid, want zij zullen verzadigd worden. Zalig de barmhartigen, want zij zullen barmhartigheid ondervinden. Zalig de zuiveren van hart, want zij zullen God zien. Zalig die vrede brengen, want zij zullen kinderen van God genoemd worden. Zalig die vervolgd worden om de gerechtigheid, want hun behoort het Rijk der hemelen. Zalig zijt gij, wanneer men u beschimpt, vervolgt en lasterlijk van allerlei kwaad beticht om Mijnentwil: Verheugt u en juicht, want groot is uw loon in de hemel.