Donderdag in week 32 door het jaar
Gedachtenis van de heilige Leo de Grote, paus en kerkleraar
Leo werd rond 400 in Toscane geboren. Tijdens een gezantschapsreis naar Gallië werd hij als aartsdiaken tot paus gekozen en in februari van het jaar 440 te Rome tot bisschop gewijd. Beroemd is het verhaal dat hij in 452 Attila, de Hun, bij Mantus wist te bewegen het Italisch schiereiland te verlaten. Kort daarop weerhield hij Vandalenkoning Genserik van moord en brandstichting in Rome, al kon hij plundering niet voorkomen. Leo's pontificaat is cruciaal in de geschiedenis van het pausschap. Hij was de eerste paus die het primaatschap van de opvolger van Petrus leerstellig naar voren bracht. Volgens hem was de paus niet alleen verantwoordelijk voor het bisdom Rome, maar was hij tevens pastor van de universele Kerk. Als krachtige bestrijder van theologische dwaalleren wist hij in Oost en West respect af te dwingen. De oosterse synode van Efeze (449), die vasthield aan het monofysitisme, noemde hij de 'roverssynode'. Het monofysitisme leerde dat de menselijke natuur van Christus geheel was opgegaan in zijn goddelijke natuur. Naar aanleiding van deze dwaling schreef hij een dogmatische brief aan patriarch Flavianus van Constantinopel. Daarin zette hij de orthodoxe leer uiteen: Christus heeft zowel een menselijke als goddelijke natuur. Op het Concilie van Chalcedon (451) werd zijn brief aan Flavianus voorgelezen. Onder luid gejuich aanvaardden de concilievaders de tweenaturenleer van paus Leo. Dit versterkte het pauselijk gezag in de gehele katholieke Kerk. Leo stierf op 10 november 461. Hij wordt vereerd als goede herder, omdat hij zijn kudde wist te beschermen tegen de barbaren, zijn gelovigen de ware leer voorhield en over de eenheid van de Kerk waakte. Met paus Gregorius (540-604) is hij de enige paus die 'De Grote' wordt genoemd. Leo de Grote ligt begraven in de Sint-Pietersbasiliek te Vaticaanstad. Paus Benedictus XIV verhief hem in het jaar 1754 tot kerkleraar.
Eerste lezing: Uit de brief van de heilige apostel Paulus aan Filémon, 7-20.
Dierbare,
Veel vreugde en troost heb ik al ondervonden van de liefde waarmee gij het hart van de christenen verkwikt hebt. Daarom, al heb ik ook in Christus alle recht u op uw plicht te wijzen, geef ik toch de voorkeur aan een verzoek en aan een beroep op uw liefde. Paulus is het die u schrijft, een oud man, nu bovendien een gevangene van Christus Jezus, en mijn verzoek geldt het kind dat ik hier in de gevangenis voor de Heer heb gewonnen, ik bedoel Onesimus, die u in het verleden bijzonder weinig voordeel heeft opgeleverd, maar die nu terdege nuttig is, zowel voor u als voor mij. Ik stuur hem terug naar u en met hem heel mijn liefde. Gaarne had ik hem hier gehouden, als uw plaatsvervanger, om voor mij te zorgen in mijn gevangenschap voor het Evangelie. Maar ik wil niets doen zonder uw instemming, ik wil niets afdwingen: uw goedheid moet zich spontaan kunnen uiten. Misschien was dat wel de reden, waarom hij een tijd lang bij u is weg geweest: dat ge hem voorgoed terug zoudt krijgen, nu niet meer als slaaf, maar als veel meer dan een slaaf, als een geliefde broeder. Dat is hij voor mij al helemaal, hoeveel meer dan voor u, als mens en als christen. Als gij u dus met mij verbonden voelt, heet hem dan welkom zoals ge het mij zoudt doen. En mocht hij u schade hebben berokkend of iets schuldig zijn, zet het maar op mijn rekening. Hier is mijn handtekening: Paulus, ik zal betalen... Of zullen we zeggen: zet het op uw eigen rekening? Ge zijt me toch al uzelf schuldig! Kom broeder, laat me een beetje van u profiteren, ter wille van de Heer. Stel om Christus' wil mijn hart gerust.
Tussenzang: Ps. 146 (145), 7. 8-9a. 9bc-10.
Antifoon: Gelukkig wie hulp zoekt bij Jakobs God.
De Heer doet altijd Zijn woord gestand,
verdrukten verschaft Hij recht.
De Heer geeft brood aan wie honger heeft,
gevangenen geeft Hij de vrijheid.
De ogen van de blinden opent de Heer,
gebrokenen richt Hij weer op.
De Heer bemint de rechtvaardigen,
de Heer behoedt de ontheemden.
De Heer geeft wees en weduwe steun,
maar zondaars laat Hij verdwalen.
De Heer is koning in eeuwigheid,
uw God, Sion, heerst over alle geslachten.
Alleluia: 1 Tess. 2, 13.
Alleluia. Ontvangt het goddelijk woord, niet als een woord van mensen, maar als wat het inderdaad is: het woord van God. Alleluia.
Uit het heilig Evangelie van onze Heer Jezus Christus volgens Lucas, 17, 20-25.
Toen Jezus door de Farizeeën de vraag werd gesteld, wanneer het Rijk Gods zou komen, gaf Hij hun ten antwoord: De komst van het Rijk Gods kunt ge niet waarnemen. Men kan niet zeggen: Kijk, hier is het of daar is het. Want het Rijk Gods is midden onder u. Verder zei Hij tot Zijn leerlingen: Er zal een tijd komen, dat gij zult wensen één dag van de Mensenzoon te zien, maar gij zult de Mensenzoon niet zien. Als men u zal zeggen: Zie, Hij is daar, of: Zie, Hij is hier, gaat er dan niet naar toe en volgt ze niet. Want wanneer Zijn dag komt, zal de Mensenzoon zijn als de opflitsende bliksem, die schittert van het ene einde van de hemel tot het andere. Maar eerst moet Hij veel lijden en door dit geslacht verworpen worden.