Zaterdag in week 5 door het jaar
Vrije gedachtenis van Onze Lieve Vrouw van Lourdes
Bernadette Soubirous kreeg op 11 februari 1858 een visioen van de heilige Maagd Maria in de grot Massabielle bij Lourdes. Er zouden er nog zeventien volgen. Op de plek van de verschijningen werd een kerk gebouwd ter ere van de Onbevlekte Maagd. Deze groeide uit tot een van de drukst bezochte bedevaartsoorden ter wereld. Vandaag viert de Kerk niet de gebeurtenissen van de verschijningen, maar brengt zij eer aan Maria die de zondaars tot boete en gebed roept en troost biedt aan zieken en noodlijdenden.
Eerste lezing: Uit het boek Genesis, 3, 9-24.
God de Heer riep de mens en vroeg hem: Waar zijt gij? Hij antwoordde: Ik hoorde Uw donder in de tuin, en toen werd ik bang, omdat ik naakt ben; daarom heb ik mij verborgen. Maar God de Heer zei: Wie heeft u verteld dat gij naakt zijt? Hebt ge soms gegeten van de boom die Ik u verboden heb? De mens antwoordde: De vrouw die Gij mij als gezellin gegeven hebt, zij heeft mij van die boom gegeven, en toen heb ik gegeten. Daarop vroeg God de Heer aan de vrouw: Hoe hebt gij dat kunnen doen? De vrouw zei: De slang heeft mij verleid, en toen heb ik gegeten. God de Heer zei toen tot de slang: Omdat ge dit gedaan hebt, zijt gij vervloekt, onder alle tamme dieren en onder alle wilde beesten. Op uw buik zult ge kruipen en stof zult ge vreten, alle dagen van uw leven. Vijandschap sticht ik tussen u en de vrouw, tussen uw kroost en het hare. Het zal uw kop bedreigen, en gij zijn hiel. En tot de vrouw zei Hij: Zeer zwaar zal Ik maken de lasten van uw zwangerschap: met pijn zult gij kinderen baren. Naar uw man zal uw begeerte uitgaan, hoewel hij over u heerst. En tot de man zei Hij: Omdat gij hebt geluisterd naar uw vrouw en hebt gegeten van de boom die Ik u had verboden, zal de grond vervloekt zijn omwille van u. Zwoegend zult gij van hem eten, alle dagen van uw leven. Distels en doornen zal hij voortbrengen, met veldgewas moet gij u voeden. In het zweet zult ge werken voor uw brood, tot gij terugkeert naar de grond, waaruit gij zijt genomen: gij zijt stof, en tot stof keert gij terug. De mens noemde zijn vrouw Eva, want zij is de moeder geworden van alle levenden. En God de Heer maakte kleren van huiden voor de mens en zijn vrouw en Hij deed hun die aan. En God de Heer zei: Nu de mens in de kennis van goed en kwaad als een van Ons is geworden, wil Ik voorkomen dat hij nog plukt van de boom van het leven; door daarvan te eten, zou hij eeuwig blijven leven. Daarom verwees God de Heer hem uit de tuin van Eden, en moest hij de grond gaan bebouwen waaruit hij was genomen. Hij verjoeg dus de mens uit de tuin, en aan de oostkant van de tuin van Eden plaatste Hij de Kerubs en de vlam van het wentelend zwaard, om de weg naar de boom van het leven te bewaken.
Tussenzang: Ps. 90 (89), 2. 3-4. 5-6. 12-13.
Antifoon: Gij, Heer, zijt steeds onze toevlucht geweest
voor ieder geslacht opnieuw.
Voordat de bergen geboren waren,
voordat de aarde was voortgebracht,
zijt Gij, God, van eeuwig tot eeuwig.
Wat sterfelijk is vergaat weer tot stof,
Gij zegt: keer terug, kind van mensen.
Voor U zijn duizend jaren één dag,
als gisteren dat al voorbij is,
een uur van slaap in de nacht.
Ons leven breekt af als een droom in de ochtend,
kortstondig is het als gras op het veld.
Des morgens ontkiemt het en schiet het op,
des avonds is het verwelkt.
Leer ons onze dagen naar waarde te schatten
en zo te komen tot wijsheid van hart.
Laat af, Heer, hoe lang nog pijnigt Gij ons?
Wees toch Uw dienaars genadig.
Alleluia: Fil. 2, 15-16.
Alleluia. Schittert als sterren in het heelal, en houdt vast het woord des levens. Alleluia.
Uit het heilig Evangelie van onze Heer Jezus Christus volgens Marcus, 8, 1-10.
Toen er in die tijd weer eens veel mensen bijeen waren en zij niets te eten hadden, riep Jezus Zijn leerlingen bij zich en sprak tot hen: Ik heb medelijden met deze mensen, omdat zij al drie dagen bij Mij blijven, zodat ze nu zonder voedsel zijn. Wanneer Ik hen zonder eten naar huis laat gaan, zullen zij onderweg bezwijken; sommigen van hen zijn van ver gekomen. Zijn leerlingen antwoordden Hem: Waar kan iemand hier, op een zo eenzame plaats brood vandaan halen om hen te verzadigen? Hij vroeg hun: Hoeveel broden hebt ge dan? Zeven, antwoordden zij. Hij gelastte het volk op de grond te gaan zitten. Toen nam Hij de zeven broden, en na het dankgebed brak Hij ze en gaf ze aan Zijn leerlingen om ze voor te zetten aan het volk; en dat deden ze. Ze hadden ook nog wat visjes; na de zegen er over uitgesproken te hebben, zei Hij dat ze ook die moesten voorzetten. De mensen aten tot ze verzadigd waren en aan overgebleven brokken haalde men zeven manden op. Er waren ongeveer vierduizend personen. Toen zond Hij hen naar huis. Terstond ging Hij met Zijn leerlingen scheep en kwam in de streek van Dalmanuta.