ELFDE ZONDAG DOOR HET JAAR (Jaar A)
Eerste lezing: Uit het boek Exodus, 19, 2-6a.
In die dagen kwamen de Israëlieten in de Sinaïwoestijn waar zij dicht bij de berg hun kamp opsloegen. Mozes ging de berg op, naar God. Toen hij boven was, sprak de Heer hem daar aan en zei: Dit moet gij zeggen tot het huis van Jakob en doen weten aan de zonen van Israël: met eigen ogen hebt gij gezien hoe Ik ben opgetreden tegen Egypte, hoe Ik u op arendsvleugelen gedragen en hier bij Mij gebracht heb. Als gij aan Mijn woord gehoorzaamt en Mijn verbond onderhoudt, dan zult ge - hoewel de hele aarde Mij toebehoort - van alle volken op bijzondere wijze Mijn eigendom zijn. Gij zult Mijn priesterlijk koninkrijk en Mijn heilig volk zijn.
Tussenzang: Ps. 100 (99), 2. 3. 5.
Antifoon: Wij zijn Gods kudde en Zijn volk.
Juicht voor de Heer, alle landen,
dient met blijdschap de Heer.
Treedt onbezorgd voor Zijn Aanschijn;
Waarlijk: de Heer is God.
Hij is de Schepper en Meester,
wij Zijn kudde, Zijn volk.
Zegent Zijn Naam en eert Hem,
Hij is ons goed gezind.
Eindeloos is Zijn erbarmen,
trouw van geslacht op geslacht.
Tweede lezing: Uit de brief van de heilige apostel Paulus aan de christenen van Rome, 5, 6-11.
Broeders en zusters,
Christus is voor goddelozen gestorven op de gestelde tijd, toen wij zelf nog geheel hulpeloos waren. Men zal niet licht iemand vinden, die zijn leven geeft voor een rechtvaardige, al zou misschien iemand in een bepaald geval dit van zich kunnen verkrijgen. God echter bewijst Zijn liefde voor ons juist hierdoor, dat Christus voor ons is gestorven, toen wij nog zondaars waren. Des te zekerder zullen wij, nu wij eenmaal gerechtvaardigd zijn door Zijn bloed, dankzij Hem ontkomen aan de toorn. Toen wij vijanden waren, zijn wij met God verzoend door de dood van Zijn Zoon; des te zekerder zullen wij, eenmaal verzoend, gered worden door Zijn leven. En dat niet alleen: nu reeds juichen wij in God door Jezus Christus onze Heer, door Wie wij de verzoening hebben ontvangen.
Alleluia: Joh. 17, 17b en a.
Alleluia. Uw woord is waarheid, Heer, wijd ons U toe in de waarheid. Alleluia.
Uit het heilig Evangelie van onze Heer Jezus Christus volgens Matteüs, 9, 36 – 10, 8.
In die tijd werd Jezus bij het zien van de menigte mensen door medelijden bewogen, omdat ze afgetobd neerlagen als schapen zonder herder. Toen sprak Hij tot Zijn leerlingen: De oogst is wel groot, maar arbeiders zijn er weinig. Vraagt daarom de Heer van de oogst arbeiders te sturen om te oogsten. Hij riep Zijn twaalf leerlingen bij zich en gaf hun de macht om de onreine geesten uit te drijven en alle ziekten en kwalen te genezen. Dit zijn de namen van de twaalf apostelen: als eerste, Simon die Petrus wordt genoemd, met zijn broer Andreas; Jakobus, de zoon van Zebedeüs, met zijn broer Johannes; Filippus en Bartolomeüs, Tomas en Matteüs de tollenaar, Jakobus, de zoon van Alfeüs, en Taddeüs, Simon de IJveraar en Judas Iskariot, die Hem verraden heeft. Deze twaalf zond Jezus uit met de opdracht: Begeeft u niet onder de heidenen en gaat niet binnen in een stad van de Samaritanen; gij moet veeleer gaan naar de verloren schapen van het huis van Israël. Verkondigt op uw tocht: het Koninkrijk der hemelen is nabij. Geneest zieken, wekt doden op, reinigt melaatsen en drijft duivels uit. Voor niets hebt gij ontvangen, voor niets moet gij geven.