Maandag na de derde zondag van Pasen
Vrije gedachtenis van de heilige Fidelis van Sigmaringen
Markus Roy werd in 1577 geboren te Sigmaringen (Duitsland). Zijn vader was er burgemeester. Markus behaalde in Freiburg im Breisgau doctoraten in de filosofie en wereldlijk en kerkelijk recht. Als jurist werkte hij in Ensisheim, waar hij bekend werd als de 'advocaat der armen'. In 1612, het jaar dat hij tot priester werd gewijd, trad Markus in bij de Orde der Minderbroeders Kapucijnen. Hij kreeg er de kloosternaam Fidelis. Hij maakte furore als kanselredenaar en krachtig bestrijder van het protestantisme. Van de Congregatie van de Voortplanting des Geloofs kreeg Fidelis in 1621 de opdracht de katholieke leer te verkondigen in het Zwitserse Graubünden. Een jaar later werd hij door calvinisten overvallen. Dezen sloegen hem in Seewis im Prättigau met een strijdknots dood. Fidelis was de eerste martelaar van de in 1529 gestichte kapucijnenorde, een hervorming van het franciscaanse minderbroederideaal. Fidelis werd in 1746 heilig verklaard. Zijn relieken liggen in de crypte van de kathedraal van Chur, in de Kapucijnerkerk te Feldkirch en de St.-Fideliskerk te Stuttgart.
Eerste lezing: Uit de Handelingen der Apostelen, 6, 8-15.
In die dagen deed Stefanus, vol genade en kracht, grote wondertekenen onder het volk. Sommige leden echter van de zogenaamde synagoge der Vrijgelatenen, Cyreneeërs en Alexandrijnen en sommige mensen uit Cilicië en Asia begonnen met Stefanus te redetwisten, maar zij konden niet op tegen de wijsheid en tegen de geest waarmee hij sprak. Toen stookten zij heimelijk mannen op om te verklaren: Wij hebben hem lastertaal horen spreken tegen Mozes en tegen God. Tegelijkertijd ruiden zij zowel het volk als de oudsten en schriftgeleerden op. Onverhoeds maakten zij zich van hem meester en brachten hem voor het Sanhedrin, waar men valse getuigen liet optreden die beweerden Die man houdt niet op te spreken tegen de heilige plaats en tegen de Wet. Want wij hebben hem horen zeggen, dat die Nazoreeër, Jezus, deze plaats zal afbreken en de voorschriften zal veranderen, die Mozes ons heeft overgeleverd. Alle leden van het Sanhedrin vestigden hun blik op hem en zagen dat zijn gelaat leek op dat van een engel.
Tussenzang: Ps. 119 (118), 23-24. 26-27. 29-30.
Antifoon: Gelukkig degenen wier levensweg rein is.
Al spannen ook vorsten tegen mij samen,
Uw dienaar geeft acht op wat Gij beschikt.
Ik neem Uw verordeningen ter harte,
zij geven mij goede raad.
Mijn wegen kent Gij, Ge hoort mijn gebeden;
leer mij wat Gij hebt beschikt.
Leid mij op de weg van Uw bevelen,
dan zal ik Uw daden indachtig zijn.
Gedoog niet dat ik een dwaalweg insla,
maar geef mij Uw wet als gids.
Ik heb de weg van de trouw gekozen,
ik houd mij aan wat Gij bepaalt.
Alleluia:
Alleluia. Wij weten dat Christus waarlijk is opgestaan uit de doden. Ontferm U over ons, Gij Koning en Overwinnaar. Alleluia.
Uit het heilig Evangelie van onze Heer Jezus Christus volgens Johannes, 6, 22-29.
Het volk dat aan de ene kant van het meer was gebleven na de wonderbare broodvermenigvuldiging, had gezien dat daar maar één bootje gelegen had, dat Jezus niet met Zijn leerlingen was scheep gegaan, maar dat Zijn leerlingen alleen waren vertrokken. De volgende dag echter kwamen er bootjes uit Tiberias dicht bij de plaats waar men het brood had gegeten na het dankgebed van de Heer. Toen de mensen bemerkten dat noch Jezus noch Zijn leerlingen daar waren, gingen zij in de boten en voeren in de richting van Kafarnaüm op zoek naar Jezus. Zij vonden Hem aan de overkant van het meer en zeiden: Rabbi, wanneer zijt Gij hier gekomen? Jezus nam het woord en zeide: Voorwaar, voorwaar, Ik zeg u: Niet omdat gij tekenen gezien hebt, zoekt ge Mij, maar omdat gij van de broden hebt gegeten tot uw honger was gestild. Werkt niet voor het voedsel dat vergaat, maar voor het voedsel dat blijft ten eeuwigen leven en dat de Mensenzoon u zal geven. Op Hem immers heeft de Vader, God zelf, Zijn zegen gedrukt. Daarop zeiden zij tot Hem: Welke werken moeten wij voor God verrichten? Jezus gaf hun ten antwoord: Dit is het werk dat God van u vraagt: te geloven in Degene, die Hij gezonden heeft.