Vrijdag in week 17 door het jaar
Gedachtenis van de heilige Johannes Maria Vianney (pastoor van Ars), priester
Jean-Baptiste-Marie Vianney, geboren op 8 mei 1786 te Dardilly bij Lyon, groeit op als vierde kind in een streng gelovige boerenfamilie. Zijn jeugd speelt zich af in het antiklerikale klimaat van de Franse Revolutie. Jean-Marie's weg naar het priesterschap gaat niet over rozen. Vanwege zijn geringe studieresultaten op het seminarie twijfelt bisschop Simon van Grenoble eraan of hij Vianney wel tot priester moet wijden. Omdat hij echter uitblinkt in vroomheid en evangelische eenvoud, ontvangt Jean-Marie in 1815 toch de priesterwijding. Hij is drie jaar kapelaan in Écully en wordt in 1818 benoemd tot pastoor van Ars-sur-Formans, een piepklein dorpje in de buurt van Lyon. Zijn parochianen zijn vervallen in ethische en godsdienstige onverschilligheid. Ze drijven de spot met hun nieuwe pastoor en proberen hem zwart te maken. Ook de duivel heeft de aanval op hem geopend en er ontstaat een grimmige strijd om de zielen. Door strenge ascese weerstaat de pastoor de duivelse bezoekingen. Zelfkastijding, vasten en langdurig gebed helpen hem in zijn toewijding aan het Evangelie. De fysieke gezondheid van de pastoor lijdt onder zijn radicale zelfverloochening, maar zijn zielskracht wint steeds meer terrein. Zijn preken zijn direct, eenvoudig te begrijpen en aanstekelijk. Zo aanstekelijk dat steeds meer mensen zich tot Christus bekeren. Door de talrijke verhalen over zijn helderziendheid en wonderbaarlijke gebedsverhoringen wordt pastoor Vianney de populairste biechtvader die Frankrijk ooit gekend heeft. Uit het hele land komen de gelovigen naar Ars, dat zichtbaar profiteert van de nationale bekendheid die het dorp inmiddels gekregen heeft. Allen proberen ze een glimp van de vergeestelijkte priester op te vangen. Bij leven wordt de Pastoor van Ars als een heilige vereerd. Na zijn dood op 4 augustus 1859 groeit Ars uit tot een belangrijk pelgrimsoord. In 1925 wordt de Pastoor van Ars door paus Pius XI heilig verklaard. Hij is de patroonheilige van de parochiepriesters.
Eerste lezing: Uit het boek Leviticus, 23, 1. 4-11. 15-16. 27. 34b-37.
In die dagen sprak God tot Mozes: Dit zijn de feesten voor de Heer, de heilige dagen, die gij op de gestelde tijd moet vieren. De veertiende dag van de eerste maand, tegen zonsondergang, is het pasen ter ere van de Heer. De vijftiende dag van die maand is het feest van de ongezuurde broden ter ere van Heer; dan moet gij zeven dagen ongezuurd brood eten. De eerste dag is voor u een heilige dag; ge moogt dan niet werken. Zeven dagen achtereen moet gij God de Heer offers aanbieden. De zevende dag is een heilige dag; dan moogt ge niet werken. God sprak tot Mozes: Zeg aan de Israëlieten: Wanneer gij in het land komt, dat Ik u schenk, en er de oogst binnenhaalt, moet ge de eerste schoof naar de priester brengen. Staande voor de Heer, zondert hij deze af als aandeel van de priester; dan schept de Heer behagen in u. Dit moet daags na de sabbat geschieden. Vanaf de dag na de sabbat, waarop ge de schoof hebt gebracht die voor de priester bestemd is, moet ge zeven sabbatten tellen. En daags na de zevende sabbat, op de vijftigste dag, moet ge aan de Heer vers graan offeren. De tiende dag van de zevende maand is de dag van verzoening; het is een heilige dag voor u. Gij moet dan uzelf kastijden en een offer opdragen aan de Heer. Op de vijftiende dag van de zevende maand begint het loofhuttenfeest ter ere van de Heer, dat zeven dagen duurt. De eerste dag is een heilige dag; ge moogt dan niet werken. Zeven dagen achtereen moet ge offers opdragen aan de Heer. De achtste dag is voor u een heilige dag; ook dan moet ge offers opdragen aan de Heer. Dat is het slotfeest; ge moogt dan niet werken. Dat zijn de feesten ter ere van de Heer, die ge als heilige dagen moet vieren en waarop gij hem offers moet brengen: brandoffers, meeloffers, slachtoffers en plengoffers, al naar gelang de verschillende dagen.
Tussenzang: Ps. 81 (80), 3-4. 5-6ab. 10-11ab.
Antifoon: Huldigt de Heer, onze sterkte.
Laat horen uw liederen, slaat de cimbalen,
speelt op uw citer en lier.
Laat schallen de hoorn op nieuwe maan,
op volle maan, onze feestdag.
Zoals het voor Israël vastgesteld is,
bevolen door Jakobs God;
zoals Hij het volk van Jozef gebood
toen Hij ten strijde trok tegen Egypte.
Nooit mag er een vreemde god zijn bij u,
aanbid geen goden uit andere landen.
Want Ik ben de Heer, uw enige God,
die u uit Egypte geleid heb.
Alleluia: vgl. Lc. 8, 15.
Alleluia. Zalig zij die het woord Gods dat zij hoorden in een goed en edel hart bewaren en vrucht voortbrengen door hun standvastigheid. Alleluia.
Uit het heilig Evangelie van onze Heer Jezus Christus volgens Matteüs, 13, 54-58.
In die tijd begaf Jezus zich naar Zijn vaderstad en onderwees in de synagoge, zodat de mensen verbaasd zeiden: Waar heeft Hij die wijsheid vandaan en de macht om wonderen te doen? Is Hij niet de zoon van de timmerman? Heet Zijn moeder niet Maria en Zijn broeders Jakobus, Jozef, Simon en Judas? Wonen Zijn zusters niet allen bij ons? Waar heeft Hij dat alles vandaan? En zij namen er aanstoot aan. Maar Jezus sprak tot hen: Een profeet wordt overal geëerd behalve in zijn eigen stad en in zijn eigen kring. En wegens hun ongeloof deed Hij daar niet veel wonderen.