Woensdag in week 13 door het jaar
Vrije gedachtenis van de heilige Antonius Maria Zaccaria, priester
Antonius Maria werd in 1502 geboren te Cremona in Lombardije. Zijn familie was van adel. Hij studeerde medicijnen in Padua, waar hij zich inzette voor zieken en armen. In die tijd kwam hij tot het besef dat hij tot het priesterschap was geroepen. Hij deed afstand van zijn ouderlijk erfdeel en begon met de studie theologie. Na zijn priesterwijding in 1528 stichtte hij het Gezelschap van de Reguliere Clerici van Sint Paulus. Na de pauselijke erkenning in 1533 en de verhuizing naar het Sint-Barnabasklooster in Milaan werden de leden van het religieuze gezelschap 'Barnabieten' genoemd. Antonius heeft in Noord-Italië een grote bijdrage geleverd aan de verbetering van de christelijke zeden, zowel bij leken als bij geestelijken. Als priester stond hij bekend als groot vereerder van het Allerheiligste Sacrament van de Eucharistie. Hij stierf op 5 juli 1539 in zijn geboortestad Cremona. In 1897 werd hij heilig verklaard.
Eerste lezing: Uit het boek Genesis, 21, 5. 8-20.
Abraham was honderd jaar, toen zijn zoon Isaäk geboren werd. Het kind groeide op en werd van de borst genomen. Op de dag dat Isaäk van de borst genomen werd, gaf Abraham een groot feest. Maar toen Sara de zoon die Hagar, de Egyptische, aan Abraham geschonken had, eens zag lachen, zei ze tot Abraham: Jaag die slavin met haar zoon weg, want de zoon van die slavin mag geen mede-erfgenaam worden van mijn zoon Isaäk. Abraham vond deze eis zeer ongepast, omdat het toch om een zoon van hem ging. God echter zei hem: Wat Sara ten aanzien van de jongen en uw slavin eist, moet gij niet als ongepast beschouwen. Luister naar alles wat zij u zegt: want alleen door Isaäk krijgt gij een nageslacht dat uw naam draagt. Maar ook de zoon van de slavin zal Ik tot een volk maken, omdat ook hij een kind van u is. Abraham voorzag Hagar de volgende morgen van brood en een zak water, zette het kind op haar schouder en zond hen weg. Maar onderweg verdwaalde zij in de woestijn van Berseba. Toen de waterzak leeg was, legde zij het kind onder een struik en ging op een boogschot afstand zitten, want zij dacht: Ik kan mijn kind niet zien sterven. Ze bleef daar zitten en schreide luid. God hoorde het schreien van de jongen en de engel van God riep uit de hemel tot Hagar: Wat is er, Hagar? Wees niet bang, want God heeft in zijn verblijf het schreien van uw kind gehoord. Sta op, neem de jongen en houd hem goed vast, want Ik zal een groot volk van hem maken. Toen opende God haar ogen, zodat zij een waterput zag; zij vulde de zak weer met water en gaf de jongen te drinken. En God beschermde de jongen. Toen hij groot was geworden, leefde hij in de woestijn en werd een ervaren boogschutter.
Tussenzang: Ps. 34 (33), 7-8. 10-11. 12-13.
Antifoon: Die roepen in nood, naar hen luistert de Heer.
Die roepen in nood, naar hen luistert de Heer
en redt hen uit hun ellende.
De engel van God legt een schans om hen heen,
om elk die God vreest te beschermen.
Eerbiedigt de Heer, gij die Hem gewijd zijt,
want wie Hem eerbiedigt lijdt nimmer gebrek.
De rijken zijn arm en behoeftig geworden,
die gaan tot de Heer komen nooit iets te kort.
Komt, kinderen, luistert naar wat ik u zeg;
ik leer u de Heer te vrezen.
Wie is er bij u die het leven liefheeft
en dagen van voorspoed verlangt?
Alleluia: 2 Tim. 1, 10b.
Alleluia. Onze Heiland Christus Jezus heeft de dood vernietigd, en onvergankelijk leven doen aanlichten door het Evangelie. Alleluia.
Uit het heilig Evangelie van onze Heer Jezus Christus volgens Matteüs, 8, 28-34.
Toen Jezus aan de overkant van het meer gekomen was in het land der Gadarenen, liepen Hem twee bezetenen tegemoet. Ze kwamen uit de grafspelonken tevoorschijn en waren zeer gevaarlijk, zodat niemand daarlangs kon gaan. Plotseling begonnen ze te schreeuwen: Wat hebt Gij met ons te maken, Zoon van God? Zijt Gij hier gekomen om ons vóór de tijd te kwellen? Een eind van hen vandaan was men een grote kudde zwijnen aan het hoeden. De duivels nu smeekten Hem: Als Gij ons uitdrijft, stuur ons dan in die kudde zwijnen. Hij zei hun: Gaat heen. En zij verlieten hen. Nauwelijks hadden zij bezit genomen van de zwijnen, of de hele kudde stortte zich van de steile oever in het meer en kwam in het water om. De zwijnenhoeders namen de vlucht, en in de stad gekomen vertelden zij alles, ook wat er met de bezetenen gebeurd was. Daarop liep de hele stad uit, Jezus tegemoet; en toen zij Hem zagen, verzochten zij Hem hun streek te verlaten.