Maandag in week 9 door het jaar
Gedachtenis van de heilige Bonifatius, bisschop en gezellen, martelaren
Feest van de heilige Bonifatius, bisschop, patroon van het bisdom, en gezellen, martelaren (bisdom Groningen-Leeuwarden)
Bonifatius werd omstreeks 673 als Winfried geboren in Wessex, Engeland. Hij was monnik van de abdij van Exeter. In 716 maakte hij de oversteek naar het Europese vasteland om daar het geloof onder de Friezen en in een groot deel van het tegenwoordige Duitsland te verkondigen. Zijn werkzaamheid vond erkenning bij het hoogste kerkelijke gezag te Rome, dat hem achtereenvolgens tot bisschop, aartsbisschop en pauselijk legaat verhief. Na de dood van Willibrord nam Bonifatius enige tijd de herderlijke zorg voor diens missiegebied op zich. Hij stichtte het bisdom Mainz en de abdij van Fulda. Ook riep hij verscheidene regionale concilies bijeen en vaardigde vele bepalingen uit om het kerkelijke leven in de pas bekeerde streken te regelen. Op 80-jarige leeftijd besloot Bonifatius tot een missiereis naar het land der Friezen. Op 5 juni 754 werd hij bij Dokkum door heidenen overvallen en vermoord. Ook zijn hulpbisschop Eobanus, de priester Athalarius en vijftig ander christenen stierven er de marteldood. Bonifatius' stoffelijk overschot werd aanvankelijk naar Utrecht overgebracht en later naar Mainz. Thans rust zijn lichaam in de Dom van Fulda. Bonifatius wordt vereerd als 'Apostel van Friesland en Duitsland'.
Eerste lezing: Uit het boek Tobit, 1, 1a. 2 + 2, 1-9.
De geschiedenis van Tobit, de zoon van Tobië, uit de stam van Naftali. Toen Tobit onder de regering van Enemessar, de koning van Assyrië, in ballingschap werd weggevoerd uit Tisbe, week hij toch niet van de weg der waarheid af. Naderhand, toen eens op Pinksteren, het wekenfeest, een feestmaal werd aangericht in het huis van Tobit, zei hij tot zijn zoon: Ga eens kijken of ge ergens een arme, godvrezende volksgenoot vindt. Breng hem dan mee; ik wacht op u. Maar de zoon kwam terug met de boodschap: Vader, op de markt ligt een volksgenoot van ons, die ze gewurgd hebben. Tobit liet de spijzen onaangeroerd, sprong op en droeg het lijk naar een schuurtje, waar hij het liet liggen tot zonsondergang. Thuis gekomen waste hij zich en gebruikte in droefheid de maaltijd. Hij moest denken aan wat de profeet Amos gezegd heeft: Verkeren zullen uw feesten in rouw en al uw vreugden in gejammer. En hij kon mijn tranen niet bedwingen. Toen de zon was ondergegaan dolf hij een graf en begroef het lijk. Zijn buren maakten zich er vrolijk over en zeiden: Hij ziet er niet eens meer tegen op, zijn leven op het spel te zetten; hij is al eens moeten vluchten, maar hij gaat gewoon door met doden te begraven. Tobit echter vreesde God meer dan de koning; hij bleef de lijken van vermoorden ophalen, verborg ze in zijn huis en begroef ze in het holst van de nacht.
Tussenzang: Ps. 112 (111), 1-2. 3-4. 5-6.
Antifoon: Gelukkig de man die ontzag heeft voor God.
Gelukkig de man die ontzag heeft voor God,
die vreugde vindt in Zijn geboden.
Zijn kroost zal machtig zijn in het land,
gezegend zal zijn het geslacht van de vrome.
Welvaart en rijkdom sieren zijn huis,
hij zal zijn gerechtigheid nooit verliezen.
Hij is voor de vromen een licht in de nacht,
weldadig, barmhartig, rechtvaardig.
Goed gaat het de man die weggeeft en leent,
die eerlijk zijn zaken behartigt.
In eeuwigheid staat de rechtvaardige sterk,
men blijft hem voor eeuwig gedenken.
Alleluia: Ps. 119 (118), 34.
Alleluia. Geef mij begrip om Uw wet na te leven, Heer, om haar te volgen met heel mijn hart. Alleluia.
Uit het heilig Evangelie van onze Heer Jezus Christus volgens Marcus, 12, 1-12.
In die tijd begon Jezus tot de hogepriesters, schriftgeleerden en oudsten te spreken in gelijkenissen: Er was eens een man die een wijngaard aanlegde, er een omheining omheen zette, een wijnpers er in uithakte en er een wachttoren in bouwde; daarna verpachtte hij hem aan wijnbouwers en hij vertrok naar den vreemde. Op de vastgestelde tijd zond hij een dienaar naar de wijnbouwers om zijn aandeel in de opbrengst van de wijngaard van hen in ontvangst te nemen. Maar ze grepen hem vast, mishandelden hem en stuurden hem met lege handen terug. Daarop zond hij een andere dienaar naar hen toe. Maar ze sloegen hem op zijn hoofd en beledigden hem. Weer stuurde hij er een, maar hem doodden zij; en zo nog verscheidene anderen die ze mishandelden of doodden. Hij had nu niemand meer dan zijn geliefde zoon. Die stuurde hij als laatste naar hen toe, in de veronderstelling: Mijn zoon zullen ze wel ontzien. Maar die wijnbouwers zeiden onder elkaar: Dit is de erfgenaam; vooruit, laten we hem vermoorden, dan zal de erfenis voor ons zijn. Ze grepen hem vast, doodden hem en wierpen hem buiten de wijngaard. Wat zal nu de eigenaar van de wijngaard doen? Hij zal komen, de wijnbouwers ter dood brengen en de wijngaard aan anderen geven. Hebt ge deze schriftplaats niet gelezen: De steen die de bouwlieden hebben afgekeurd, is juist de hoeksteen geworden. Op last van de Heer is dat gebeurd en het is wonderbaar in onze ogen. Zij zonnen nu op een middel om zich van Hem meester te maken, maar ze waren bang voor het volk, want ze begrepen dat de gelijkenis die Hij vertelde, op hen sloeg. Zo lieten ze Hem met rust en verwijderden zich.