Vrije gedachtenis van de heilige Norbertus
Norbertus werd omstreeks 1080 te Gennep geboren. Als kanunnik van de dom van Xanten leidde hij aanvankelijk een werelds leven. Nadat in 1115 de bliksem vlak naast hem was ingeslagen, bekeerde hij zich tot een evangelische levenswijze. In datzelfde jaar werd hij tot priester gewijd. Als rondtrekkend prediker riep hij de gelovigen op zich te bekeren tot God. Zijn ideaal was te leven zoals de apostelen: vol geloof, opofferingsgezindheid en armoede. Op aandringen van de bisschop van Laon vestigde hij zich met zijn volgelingen in Prémontré. Daar legde hij de grondslag van de Orde der Premonstratenzers, ofwel de norbertijnen of witheren. Hij besloot de kloosterregel van Augustinus als uitgangspunt voor hun religieus bestaan te nemen. In 1126 werd Norbertus tot aartsbisschop van Maagdenburg gekozen. In deze hoedanigheid hervormde hij het christelijk leven en verbreidde hij het geloof bij de naburige heidense bevolking. Norbertus stierf op 6 juni 1134 in Maagdenburg. Zijn lichaam werd bijgezet in de norbertijnenkerk van Maagdenburg. In 1582 verklaarde paus Gregorius XIII hem heilig. In 1627 tijdens de Dertigjarige Oorlog brachten de norbertijnen het gebeente van de heilige over naar hun abdij Strahov in Praag, omdat ze bang waren dat de protestanten de relieken zouden vernietigen.
Eerste lezing: Uit het boek Tobit, 2, 10-23.
Toen Tobit eens een dode had begraven en 's nachts thuiskwam, legde hij zich, omdat hij onrein was, te ruste langs de muur van de binnenplaats, zonder mijn gezicht te bedekken. Hij had zijn ogen nog open en op een gegeven moment viel er mussendrek in. Hij kreeg witte vlekken op zijn ogen en werd blind. De Heer liet toe dat deze beproeving hem trof, om ons een voorbeeld van geduld te geven, zoals dat van de heilige man Job. Want ofschoon Tobit van zijn prilste jeugd af steeds godvrezend was geweest en Gods geboden had onderhouden en nu met blindheid was geslagen, morde hij toch niet tegen God. Hij bleef onwankelbaar volharden in de vreze des Heren en God danken, alle dagen van zijn leven. Maar zoals de stamvorsten de zalige Job hadden gehoond, zo werd ook Tobit door zijn verwanten en vrienden om zijn levenswandel bespot. Ze zeiden hem: Waar blijft nu uw hoop, waarvoor gij aalmoezen hebt gegeven en begrafenissen hebt verzorgd? Maar Tobit berispte hen en zei: Spreekt toch niet zo; want wij zijn van het geslacht der heiligen en wij verwachten het leven, dat God zal schenken aan hen, die hun trouw jegens Hem nooit breken. Intussen ging Anna, zijn vrouw, dagelijks uit weven en bracht dan de eetwaren thuis, die zij door haar handenarbeid had kunnen bekomen. Op een keer kreeg ze van de klanten aan wie ze geregeld werk afleverde, bij de betaling een bokje ten geschenke. Toen ze daarmee thuiskwam, begon het te mekkeren. Tobit vroeg Anna: Waar komt dat bokje vandaan? Het is toch niet gestolen? Breng het terug naar de eigenaar, want het is niet geoorloofd iets te eten dat gestolen is. Zijn vrouw gaf hem kwaad ten antwoord: Waar blijft gij met uw aalmoezen en uw goede werken? Nu komt uw ware aard aan het licht. En op een dergelijke manier bleef zij hem verwijten maken.
Tussenzang: Ps. 112 (111), 1-2. 7bc-8. 9.
Antifoon: De rechtvaardige blijft ongeschokt op de Heer vertrouwen.
Gelukkig de man die ontzag heeft voor God,
die vreugde vindt in Zijn geboden.
Zijn kroost zal machtig zijn in het land,
gezegend zal zijn het geslacht van de vrome.
Voor slechte tijding is hij niet bang,
hij blijft ongeschokt op de Heer vertrouwen.
Standvastig en zonder vrees zet hij door
tot hij op zijn vijanden neerziet.
Met mildheid deelt hij aan armen uit,
hij zal zijn gerechtigheid nooit verliezen,
zijn macht en zijn aanzien vermeerderen steeds.
Alleluia: Ps. 119 (118), 36a. 29b.
Alleluia. Mijn hart zij gericht op wat Gij verordent; geef mij Uw wet als gids. Alleluia.
Uit het heilig Evangelie van onze Heer Jezus Christus volgens Marcus, 12, 13-17.
In die tijd stuurden de hogepriesters, de schriftgeleerden en de oudsten enkele Farizeeën en Herodianen op Jezus af om Hem vast te zetten. Deze kwamen bij Hem met de vraag: Meester, wij weten dat Gij oprecht zijt en U aan niemand stoort, want Gij ziet de mensen niet naar de ogen, maar leert de weg van God in oprechtheid. Is het geoorloofd belasting te betalen aan de keizer of niet? Zullen we betalen of niet betalen. Maar Jezus die hun huichelarij doorzag, antwoordde: Waarom probeert ge Mij te vangen? Geeft Mij een tienling, dan zal Ik eens zien. Zij deden het. Jezus vroeg hun nu: Van wie is deze beeldenaar en het randschrift? Ze antwoordden: Van de keizer. Daarop sprak Jezus tot hen: Geeft dan aan de keizer wat de keizer toekomt en aan God wat God toekomt. En ze stonden verwonderd over Hem.