Dinsdag in week 18 door het jaar
Gedachtenis van de heilige Dominicus, priester
Dominico de Guzmán werd omstreeks 1170 in het Zuid-Spaanse Caleruega geboren als zoon van een adellijke familie. Na zijn filosofische en theologische studies te Palencia werd hij priester gewijd en vervolgens kanunnik van de kathedraal van Osma. Tijdens een van zijn reizen naar Rome maakte hij in Zuid-Frankrijk kennis met de leer van de Albigenzen, een ketterij die veel schade toebracht aan de Kerk. Hij beschouwde het sindsdien als zijn roeping om het ware geloof te prediken. Door een ascetisch leven en aanstekelijke preken wist hij velen te overtuigen. In het jaar 1215 stichtte Dominicus in de stad Toulouse samen met enkele geestverwante priesters de Orde der Predikbroeders. De predikbroeders of dominicanen leefden volgens de Regel van Augustinus. Doel van de orde was het verdedigen van de katholieke leer tegen ketterijen. Studie, gebed, armoede en prediking vormden hiervoor de meest geschikte middelen. Grote geesten zouden Dominicus' voorbeeld spoedig volgen, waaronder de dominicanen St. Albertus Magnus en St. Thomas van Aquino. Tijdens een missiereis stierf Dominicus op 6 augustus 1221 te Bologna. Paus Gregorius IX verklaarde hem in 1234 heilig. Zijn graf bevindt zich in de Chiesa di San Domenico te Bologna.
Eerste lezing: Uit het boek Numeri, 12, 1-13.
In die dagen keerden Mirjam en Aäron zich tegen Mozes, omdat hij een Kusitische vrouw had genomen: hij was inderdaad met een Kusitische gehuwd. Zij zeiden: Heeft de Heer alleen maar door Mozes gesproken? Heeft hij ook door ons niet gesproken? De Heer hoorde dat en omdat Mozes een zeer bescheiden man was, de bescheidenste van alle mensen op aarde, zei de Heer terstond tot Mozes, Aäron en Mirjam: Gaat met u drieën naar de tent van samenkomst. Zij gingen er met hun drieën heen. Nu daalde de Heer in een wolkkolom neer, nam plaats bij de ingang van de tent en riep Aäron en Mirjam, die beiden naar voren traden. Hij zei: Luistert naar wat Ik te zeggen heb. Aan uw profeten maak Ik mij in visioenen bekend en Ik spreek tot hen in dromen. Met mijn dienaar Mozes doe Ik dat niet. Hij is Mijn vertrouweling, in heel Mijn huis. Met hem spreek Ik van mond tot mond, duidelijk en niet in raadsels. Hij aanschouwt de gestalte van de Heer. Hoe hebt gij u tegen Mijn dienaar Mozes durven keren? Toornig ging de Heer van hen heen. De wolk was nog niet van de tent van samenkomst geweken, of Mirjam zat vol uitslag; het leek wel sneeuw. Toen Aäron zich naar Mirjam keerde, stond daar een melaatse. Aäron zei tot Mozes: Ach heer, laat ons toch niet lijden voor de zonde die wij in onze dwaasheid begaan hebben. Laat Mirjam toch niet zijn als een doodgeboren kind dat half vergaan uit de moederschoot komt. Mozes riep tot de Heer: O God, maak haar weer gezond!
Tussenzang: Ps. 51 (50), 3-4. 5-6a. 6bc-7. 12-13.
Antifoon: God, ontferm U over mij in Uw barmhartigheid,
delg mijn zondigheid in Uw erbarmen.
Was mijn schuld volkomen van mij af,
reinig mij van al mijn zonden.
Ik erken dat ik misdreven heb,
altijd heb ik mijn vergrijp voor ogen.
Jegens U alleen heb ik gezondigd,
wat U tegenstaat heb ik gedaan.
Dus zijt Gij rechtvaardig in Uw oordeel,
is het vonnis dat Gij velt gegrond.
Ach, met schuld belast werd ik geboren,
schuldig was het dat mijn moeder mij ontving.
Schep in mij een zuiver hart, mijn God,
geef mij weer een vastberaden geest.
Wil mij niet verstoten van Uw Aanschijn,
neem Uw heilige Geest niet van mij weg.
Alleluia: Joh. 10, 27.
Alleluia. Mijn schapen luisteren naar Mijn stem, zegt de Heer; en Ik ken ze en zij volgen Mij. Alleluia.
Uit het heilig Evangelie van onze Heer Jezus Christus volgens Matteüs, 15, 1-2. 10-14.
Op zekere dag kwamen Farizeeën en schriftgeleerden uit Jeruzalem naar Jezus met de vraag: Waarom overtreden uw leerlingen wat ons van oudsher is overgeleverd? Want ze wassen hun handen niet voor het eten. Daarop riep Hij de mensen bij zich en sprak tot hen: Luistert en wilt verstaan: Niet wat de mond binnengaat, bezoedelt de mens; de mens wordt bezoedeld door wat de mond uitgaat. Toen kwamen de leerlingen naar Hem toe en zeiden: Weet Gij dat de Farizeeën bij het horen van Uw woorden er aanstoot aan namen? Maar Hij antwoordde: Iedere aanplanting die niet door Mijn hemelse Vader geplant is, zal worden uitgerukt. Laat ze maar begaan: zij zijn blinden die blinden leiden. Maar als de ene blinde de andere leidt, vallen beiden in de kuil.