Lezingen van 8 april 2021

Donderdag onder het octaaf van Pasen

Eerste lezing: Uit de Handelingen der Apostelen, 3, 11-26.
In die dagen, toen de lamme die genezen was zich aan Petrus en Johannes vastklampte, liep al het volk verbaasd rond hen te hoop in de Zuilengang van Salomo. Toen Petrus dit zag, richtte hij het woord tot het volk: Mannen van Israël, waarom verwondert gij u toch hierover en waarom staart ge ons aan, als hadden wij uit eigen kracht of vroomheid bewerkt dat deze man loopt? De God van Abraham, Isaäk en Jakob, de God van onze vaderen, heeft zijn dienaar Jezus verheerlijkt, die gij hebt overgeleverd en voor Pilatus verloochend, ofschoon deze geoordeeld had Hem in vrijheid te moeten stellen. Maar gij hebt de Heilige en Gerechte verloochend en als gunst de vrijlating van een moordenaar gevraagd. De vorst van het leven daarentegen hebt gij gedood. God heeft Hem evenwel uit de doden doen opstaan; daarvan zijn wij getuigen. Omwille van het geloof in zijn Naam heeft zijn Naam weer kracht gegeven aan deze man, die ge ziet en kent. Het geloof door Hem verleend, heeft de man die gaafheid van leden geschonken ten aanschouwen van u allen. Maar ik weet, broeders, dat gij in onwetendheid gehandeld hebt, evenals uw overheden. Maar wat God tevoren had aangekondigd bij monde van alle profeten, - dat zijn Messias zou sterven, - heeft Hij zo in vervulling doen gaan. Bekeert u dus en hebt berouw, opdat uw zonden worden uitgewist, en opdat er van de Heer uit tijden van verkwikking mogen komen, en Hij u Jezus zende, die voor u als Messias was voorbestemd. De hemel moest Hem opnemen tot de tijd van het herstel van alle dingen, waarover God gesproken heeft bij monde van zijn heilige profeten sinds oude tijden. Mozes toch heeft gezegd: Een profeet zoals ik zal de Heer onze God voor u doen opstaan uit uw broeders. Naar Hem moet ge luisteren in alles wat Hij tot u zeggen zal, en ieder die niet naar die profeet luistert, zal uit het volk worden uitgeroeid. En alle profeten, allen die vanaf Samuël en zijn opvolgers gesproken hebben, hebben ook deze dagen voorspeld. Gij zijt de zonen van de profeten en van het verbond dat God met uw vaderen gesloten heeft, toen Hij tot Abraham zei: In uw zaad zullen alle geslachten van de aarde gezegend worden. Voor u op de eerste plaats heeft God zijn dienaar doen opstaan en Hem gezonden die u zegen schenkt door ieder van u af te brengen van zijn boosheid.

Tussenzang: Ps. 8, 2a. 5. 6-7. 8-9.

Antifoon: Heer, onze Heer,
hoe ontzagwekkend is uw Naam op aarde.

Heer, onze Heer,
hoe ontzagwekkend is uw Naam op aarde.
Ach, wat is de mens dan, dat Gij naar hem omziet,
't mensenkind, dat Gij zo voor hem zorgt.

Niet veel minder dan een engel hebt Gij hem geschapen,
hem omkleed met schoonheid en met pracht;
heel uw schepping aan hem onderworpen,
alles aan zijn voeten neergelegd.

Runderen en schapen overal,
ook de wilde dieren op de velden;
vogels in de lucht en vissen in de zee,
al wat wemelt in de oceanen.

Alleluia: Ps. 118 (117), 24.
Alleluia. Dit is de dag die de Heer heeft gemaakt, wij zullen hem vieren in blijdschap. Alleluia.

Uit het heilig Evangelie van onze Heer Jezus Christus volgens Lucas, 24, 35-48.
In die tijd vertelden de leerlingen wat er onderweg gebeurd was en hoe Jezus door hen herkend werd aan het breken van het brood. Terwijl ze daarover spraken, stond Hijzelf plotseling in hun midden en zei: Vrede zij u. In hun verbijstering en schrik meenden ze een geest te zien. Maar Hij sprak tot hen: Waarom zijt ge ontsteld en waarom komt er twijfel op in uw hart? Kijkt naar mijn handen en voeten: Ik ben het zelf. Betast Mij en kijkt: een geest heeft geen vlees en beenderen, zoals ge ziet dat Ik heb. En na zo gesproken te hebben, toonde Hij hun zijn handen en voeten. Toen ze het van vreugde en verbazing niet konden geloven, zei Hij tot hen: Hebt ge hier iets te eten? Zij reikten Hem een stuk geroosterde vis aan; Hij nam het en at het voor hun ogen op. Hij sprak tot hen: Dit zijn mijn woorden, die Ik tot u sprak, toen Ik nog bij u was: Alles moet vervuld worden wat over Mij geschreven staat in de Wet van Mozes, in de profeten en in de psalmen. Toen maakte Hij hun geest toegankelijk voor het begrijpen van de Schriften. Hij zei hun: Zó spreken de Schriften over het lijden en sterven van de Messias en over zijn verrijzenis uit de doden op de derde dag, over de verkondiging onder alle volkeren, van de bekering en de vergiffenis der zonden in zijn Naam. Te beginnen met Jeruzalem moet gij van dit alles getuigen.

Lezingen van 7 april 2021

Woensdag onder het octaaf van Pasen

Eerste lezing: Uit de Handelingen der Apostelen, 3, 1-10.
In die dagen gingen Petrus en Johannes eens naar de tempel op het uur van gebed, het negende uur. Daar was een man die vanaf zijn geboorte lam was en iedere dag naar de tempelpoort gedragen werd, die de Schone genoemd wordt, om daar neergezeten aalmoezen te vragen aan de mensen die de tempel binnengingen. Toen hij Petrus en Johannes zag, die juist de tempel wilden binnengaan, vroeg hij om een aalmoes. Petrus, evenals Johannes, zag hem strak aan en zei: Kijk ons eens aan. Hij richtte zijn blik op hen in de verwachting iets van hen te krijgen. Doch Petrus sprak: Zilver of goud heb ik niet, maar wat ik heb geef ik u. In de naam van Jezus Christus de Nazoreeër: gebruik uw voeten. Hij pakte hem bij zijn rechterhand en hielp hem overeind. Op hetzelfde ogenblik kwam er kracht in zijn voeten en enkels, met een sprong stond hij overeind, begon te lopen en ging lopend en springend met hen de tempel binnen, terwijl hij God verheerlijkte. Heel het volk zag dat hij liep en God verheerlijkte. Zij herkenden hem als de man die altijd bij de Schone Poort van de tempel zat te bedelen en zij waren buiten zichzelf van verbazing over hetgeen met hem gebeurd was.

Tussenzang: Ps. 105 (104), 1-2. 3-4. 6-7. 8-9.

Antifoon: Vergeet nooit de wonderen die de Heer deed.

Verheerlijkt de Heer en aanbidt zijn Naam,
verkondigt de volken zijn daden.
Bezingt Hem en tokkelt de snaren voor Hem,
verhaalt al zijn wondere werken.

Gaat groot op de heilige Naam van de Heer,
verheugt u, gij die Hem aanhangt.
Verlaat u op Hem, op zijn machtige arm,
blijft altijd zijn Aanschijn zoeken.

Gij, kroost van zijn dienaar Abraham,
gij zonen van Jakob, zijn welbeminde.
De Heer, Hij is onze enige God,
wat Hij beslist geldt voor heel de aarde.

Voor eeuwig blijft zijn verbond van kracht,
wat Hij beloofd heeft voor duizend geslachten.
De bond die Hij vroeger met Abraham sloot,
de eed die Hij Isaäk eens heeft gezworen.

Alleluia: Ps. 118 (117), 24.
Alleluia. Dit is de dag die de Heer heeft gemaakt, wij zullen hem vieren in blijdschap. Alleluia.

Uit het heilig Evangelie van onze Heer Jezus Christus volgens Lucas, 24, 13-35.
Op de eerste dag der week waren er twee leerlingen van Jezus op weg naar een dorp, dat Emmaüs heette en dat zestig stadiën van Jeruzalem lag. Zij spraken met elkaar over alles wat was voorgevallen. Terwijl zij zo aan het praten waren en van gedachten wisselden, kwam Jezus zelf op hen toe en Hij liep met hen mee. Maar hun ogen werden verhinderd Hem te herkennen. Hij vroeg hun: Wat is dat voor een gesprek dat gij onderweg met elkaar voert? Met een bedrukt gezicht bleven ze staan. Een van hen, die Kléopas heette, nam het woord en sprak tot Hem: Zijt Gij dan de enige vreemdeling in Jeruzalem, dat Gij niet weet wat daar dezer dagen gebeurd is? Hij vroeg hun: Wat dan? Ze antwoordden Hem: Dat met Jezus de Nazarener, een man die profeet was, machtig in daad en woord in het oog van God en van heel het volk; hoe onze hogepriesters en overheidspersonen Hem hebben overgeleverd om Hem ter dood te laten veroordelen en hoe zij Hem aan het kruis hebben geslagen. En wij leefden in de hoop, dat Hij degene zou zijn die Israël ging verlossen. Maar met dit al is het reeds de derde dag sinds die dingen gebeurd zijn. Wel hebben een paar vrouwen uit ons midden ons in de war gebracht; ze waren in de vroegte naar het graf geweest, maar hadden zijn lichaam niet gevonden en ze kwamen zeggen, dat zij ook nog een verschijning van engelen hadden gehad, die verklaarden dat Hij weer leefde. Daarop zijn enkelen van de onzen naar het graf gegaan en zij bevonden het zoals de vrouwen gezegd hadden, maar Hem zagen ze niet. Nu sprak Hij tot hen: O onverstandigen, die zo traag van hart zijt in het geloof aan alles wat de profeten gezegd hebben. Moest de Messias dat alles niet lijden om in zijn glorie binnen te gaan? Beginnend met Mozes verklaarde Hij hun uit al de profeten wat in al de Schriften op Hem betrekking had. Zo kwamen ze bij het dorp waar ze heen gingen, maar Hij deed alsof Hij verder moest gaan. Zij drongen bij Hem aan: Blijf bij ons, want het wordt al avond en de dag loopt ten einde. Toen ging Hij binnen om bij hen te blijven. Terwijl Hij met hen aanlag, nam Hij brood, sprak de zegen uit, brak het en reikte het hun toe. Nu gingen hun ogen open en zij herkenden Hem, maar Hij verdween uit hun gezicht. Toen zeiden ze tot elkaar: Brandde ons hart niet in ons, zoals Hij onderweg met ons sprak en ons de Schriften ontsloot? Ze stonden onmiddellijk op en keerden naar Jeruzalem terug. Daar vonden ze de elf met de mensen van hun groep bijeen. Dezen verklaarden: De Heer is werkelijk verrezen, Hij is aan Simon verschenen. En zij van hun kant vertelden wat er onderweg gebeurd was en hoe Hij door hen herkend werd aan het breken van het brood.

Lezingen van 6 april 2021

Dinsdag onder het octaaf van Pasen

Eerste lezing: Uit de Handelingen der Apostelen, 2, 36-41.
Op Pinksteren sprak Petrus tot de Joden: Voor heel het huis van Israël moet onomstotelijk vaststaan, dat God Jezus èn Heer èn Christus heeft gemaakt, Hem die gij gekruisigd hebt. Toen zij dit hoorden, waren zij diep getroffen en zeiden tot Petrus en de overige apostelen: Wat moeten we doen, mannen broeders? Petrus gaf hun ten antwoord: Bekeert u en ieder van u late zich dopen in de naam van Jezus Christus tot vergeving van uw zonden: dan zult gij als gave de heilige Geest ontvangen. Want die belofte geldt u, uw kinderen en allen die verre zijn, zovelen de Heer onze God roepen zal. Met nog vele andere woorden legde hij getuigenis af en hij vermaande hen: Redt u uit dit ontaarde geslacht. Die zijn woord aannamen lieten zich dopen, zodat op die dag ongeveer drieduizend mensen zich aansloten.

Tussenzang: Ps. 33 (32), 4-5. 18-19. 20. 22.

Antifoon: De aarde is vol van de mildheid des Heren.

Oprecht is het woord van de Heer
en al wat Hij doet is betrouwbaar.
Recht en gerechtigheid heeft Hij lief,
de aarde is vol van zijn mildheid.

God is het die zijn dienaars bewaakt,
hen die op zijn gunst vertrouwen.
Dat Hij hen redden zal van de dood,
bij hongersnood hen zal voeden.

Daarom vertrouwt ons hart op de Heer,
is Hij ons een schild en een helper.
Geef ons dus, Heer, uw barmhartigheid,
zoals wij op U vertrouwen.

Alleluia: Ps. 118 (117), 24.
Alleluia. Dit is de dag die de Heer heeft gemaakt, wij zullen hem vieren in blijdschap. Alleluia.

Uit het heilig Evangelie van onze Heer Jezus Christus volgens Johannes, 20, 11-18.
In die tijd stond Maria buiten bij het graf te schreien. En al schreiend boog zij zich naar het graf toe en zag op de plaats waar Jezus' lichaam gelegen had, twee in het wit geklede engelen zitten, een aan het hoofdeinde en een aan het voeteneinde. Zij spraken haar aan: Vrouw, waarom schreit ge? Zij antwoordde: Zij hebben mijn Heer weggenomen en ik weet niet waar zij Hem hebben neergelegd. Toen zij dit gezegd had, keerde zij zich om en zag Jezus staan, maar zonder te weten dat het Jezus was. Jezus zei tot haar: Vrouw, waarom schreit ge? Wie zoekt ge? In de mening dat het de tuinman was, vroeg zij: Heer, mocht gij Hem hebben weggebracht, zeg mij dan waar ge Hem hebt neergelegd, zodat ik Hem kan weghalen. Daarop zei Jezus tot haar: Maria! Zij keerde zich om en zei tot Hem in het Hebreeuws: Rabboeni! wat leraar betekent. Toen sprak Jezus: Houd mij niet vast, want Ik ben nog niet opgestegen naar mijn Vader, maar ga naar mijn broeders en zeg hun: Ik stijg op naar mijn Vader en uw Vader, naar mijn God en uw God. Maria Magdalena ging aan de leerlingen berichten dat zij de Heer gezien had, en wat Hij haar gezegd had.

Lezingen van 5 april 2021

Maandag onder het octaaf van Pasen (Tweede Paasdag)

Eerste lezing: Uit de Handelingen der Apostelen, 2, 14. 22-32.
Op Pinksteren trad Petrus naar voren met de elf en verhief zijn stem om het woord tot hen te richten: Gij allen, mannen van Israël, luistert naar deze woorden: Jezus de Nazoreeër was een man wiens zending tot u van Godswege bekrachtigd is. Gij kent immers zelf de machtige daden, wonderen en tekenen die God door Hem onder u heeft verricht. Hem, die volgens Gods vastgestelde raadsbesluit en voorkennis is uitgeleverd, hebt gij door de hand van goddelozen aan het kruis genageld en gedood. Maar God heeft Hem ten leven opgewekt na de strikken van de dood te hebben ontbonden; want het was onmogelijk dat Hij daardoor werd vastgehouden. Doelend op Hem toch zegt David: de Heer had ik voor ogen, altijd door, Hij is aan mijn rechterhand opdat ik niet zou wankelen. Daarom is er blijdschap in mijn hart en jubelt mijn mond van vreugde; ja, ook mijn lichaam zal rust vinden in hoop, omdat Gij mijn ziel niet over zult laten aan het dodenrijk en uw heilige geen bederf zult laten zien. Wegen ten leven hebt Gij mij doen kennen, Gij zult mij met vreugde vervullen voor uw aanschijn. Mannen broeders, ik mag wel vrijuit tot u zeggen van de aartsvader David dat hij gestorven en begraven is; we hebben immers zijn graf bij ons tot op deze dag. Welnu, omdat hij een profeet was, en wist, dat God hem een eed gezworen had dat Hij een van zijn nakomelingen op zijn troon zou doen zetelen, zei hij met een blik in de toekomst over de verrijzenis van Christus, dat Hij niet is overgelaten aan het dodenrijk en dat zijn lichaam het bederf niet heeft gezien. Deze Jezus heeft God doen verrijzen en daarvan zijn wij allen getuigen.

Tussenzang: Ps. 16 (15), 1-2a. 5. 7-8. 9-10. 11.

Antifoon: Behoed mij, God, tot U neem ik mijn toevlucht.

Behoed mij, God, tot U neem ik mijn toevlucht;
Gij zijt mijn Heer, ik erken het,
ik vind geen geluk buiten U.
De Heer is mijn erfdeel, mijn dronk uit de beker,
Hij heeft mijn lot in zijn hand.

Ik dank de Heer die mij altijd geleid heeft,
Hij spreekt ook des nachts in mijn hart.
Steeds houd ik mijn ogen gericht op de Heer,
ik val niet, want Hij staat naast mij.

Daarom ben ik vrolijk en blij van geest,
daarom kan ik rustig gaan slapen.
Mijn ziel laat Gij niet aan het dodenrijk over,
Gij levert uw dienaar niet uit aan het graf.

Gij zult mij de weg van het leven wijzen
om heel mijn vreugde te vinden bij U,
bestendig geluk aan uw zijde.

Alleluia: Ps. 118 (117), 24.
Alleluia. Dit is de dag, die de Heer heeft gemaakt. Wij zullen hem vieren in blijdschap.

Sequentie
Laat ons 't Lam van Pasen loven,
't Lam Gods met offers eren.
Ja, het Lam redt de schapen,
Christus brengt door zijn onschuld
ons arme zondaren tot de Vader.
Dood en leven, o wonder,
moeten strijden tezamen.
Die stierf, Hij leeft, Hij is onze Koning.
Zeg het ons, Maria,
wat is 't dat gij gezien hebt?
Het graf van Christus dat leeg was,
de glorie van Hem die opgestaan is,
engelen als getuigen,
de zweetdoek en het doodskleed.
Mijn hoop, mijn Christus in leven!
Zie Hij gaat u voor naar Galilea.
Waarlijk Christus is verrezen:
stond op uit de doden.
O Koning, onze Held, geef ons vrede. Alleluia.
de Heer heeft gemaakt. Wij zullen hem vieren in blijdschap. Alleluia.

Uit het heilig Evangelie van onze Heer Jezus Christus volgens Matteüs, 28, 8-15.
In die tijd gingen de vrouwen terstond weg van het graf met vrees en grote vreugde, en zij haastten zich het nieuws aan zijn leerlingen over te brengen. En zie, Jezus kwam hen tegemoet en zeide: Weest gegroet. Zij traden op Hem toe, omklemden zijn voeten en aanbaden Hem. Toen sprak Jezus tot hen: Weest niet bevreesd. Gaat aan mijn broeders de boodschap brengen dat zij naar Galilea moeten gaan en daar zullen zij Mij zien. Terwijl de vrouwen nog onderweg waren, gingen enkelen van de bewakers naar de stad en berichtten aan de hogepriesters alles wat er was voorgevallen. Dezen hielden een bijeenkomst met de oudsten en, na overleg, gaven ze aan de soldaten een flinke som geld met de opdracht: Zegt maar: Zijn leerlingen zijn Hem in de nacht komen stelen terwijl wij sliepen. En mocht dit soms de landvoogd ter ore komen, dan zullen wij hem wel kalmeren en er voor zorgen dat gij geen last krijgt. Zij namen het geld aan en deden zoals hun voorgezegd was. Dit verhaal is onder de Joden verder verteld tot op de dag van vandaag.

Lezingen van 4 april 2021

VERRIJZENIS VAN DE HEER (Paaszondag)

Eerste lezing: Uit de Handelingen der Apostelen, 10, 34a. 37-43.
In die tijd nam Petrus het woord en sprak: Gij weet wat er overal in Judea gebeurd is; hoe Jezus van Nazaret zijn optreden begon in Galilea na het doopsel dat Johannes predikte, en hoe God Hem gezalfd heeft met de heilige Geest en met kracht. Hij ging weldoende rond en genas allen die onder de dwingelandij van de duivel stonden, want God was met Hem. En wij getuigen van alles wat Hij in het land van de Joden en in Jeruzalem gedaan heeft. Hem hebben ze aan het kruishout geslagen en vermoord. God heeft Hem echter op de derde dag doen opstaan en laten verschijnen, niet aan het hele volk, maar aan de getuigen die door God tevoren waren uitgekozen, aan ons die met Hem gegeten en gedronken hebben, nadat Hij uit de doden was opgestaan. Hij gaf ons de opdracht aan het volk te prediken, en te getuigen dat Hij de door God aangestelde rechter is over de levenden en de doden. Van Hem leggen alle profeten het getuigenis af, dat ieder die in Hem gelooft, door zijn Naam vergiffenis van zonden verkrijgt.

Tussenzang: Ps. 118, 1-2. 16ab-17. 22-23.

Antifoon: Dit is de dag die de Heer heeft gemaakt.
Wij zullen hem vieren in blijdschap.

Brengt dank aan de Heer, want Hij is genadig,
eindeloos is zijn erbarmen.
Stammen van Israël, dankt de Heer:
eindeloos is zijn erbarmen.

De Heer greep in met krachtige hand,
de hand van de Heer heeft mij opgericht.
Ik zal niet sterven maar blijven leven
en alom verhalen het werk van de Heer.

De steen die de bouwers hebben versmaad,
die is tot hoeksteen geworden.
Het is de Heer, die dit heeft gedaan,
een wonder voor onze ogen.

Tweede lezing: Uit de brief van de heilige apostel Paulus aan de christenen van Kolosse, 3, 1-4.
Broeders en zusters,
Als Gij dan met Christus ten leven zijt gewekt, zoekt wat boven is, daar waar Christus zetelt aan de rechterhand Gods. Zint op het hemelse, niet op het aardse. Gij zijt immers gestorven en uw leven is nu met Christus verborgen in God. Christus is uw leven, en wanneer Hij verschijnt, zult ook gij met Hem verschijnen in heerlijkheid.

of:

Tweede lezing: Uit de eerste brief van de heilige apostel Paulus aan de christenen van Korinte, 5, 6b-8.
Broeders en zusters,
Gij weet dat een beetje zuurdeeg genoeg is om het hele deeg zuur te maken? Doet het oude zuurdeeg weg om vers deeg te worden; ge moet immers zijn als ongezuurde paasbroden, want ook ons Paaslam is geslacht: Christus zelf. Wij moeten ons feest niet vieren met het oude zuurdeeg, met het bederf van slechtheid en boosheid, maar met het zuivere brood van reinheid en waarheid.

Alleluia: 1 Kor. 5, 7.
Alleluia. Ons Paaslam is geslacht: Christus zelf. Alleluia.

Sequentie
Laat ons 't Lam van Pasen loven,
't Lam Gods met offers eren.
Ja, het Lam redt de schapen,
Christus brengt door zijn onschuld
ons arme zondaren tot de Vader.
Dood en leven, o wonder,
moeten strijden tezamen.
Die stierf, Hij leeft, Hij is onze Koning.
Zeg het ons, Maria,
wat is 't dat gij gezien hebt?
Het graf van Christus dat leeg was,
de glorie van Hem die opgestaan is;
engelen als getuigen,
de zweetdoek en het doodskleed.
Mijn hoop, mijn Christus in leven!
Zie Hij gaat u voor naar Galilea.
Waarlijk Christus is verrezen:
stond op uit de doden.
O Koning, onze Held, geef ons vrede. Alleluia. Alleluia.

Uit het heilig Evangelie van onze Heer Jezus Christus volgens Johannes, 20, 1-9.
Op de eerste dag van de week kwam Maria Magdalena vroeg in de morgen - het was nog donker - bij het graf en zag dat de steen van het graf was weggerold. Zij liep snel naar Simon Petrus en naar de andere, de door Jezus beminde leerling en zei tot hen: Ze hebben de Heer uit het graf genomen en wij weten niet waar ze Hem hebben neergelegd. Daarop gingen Petrus en de andere leerling op weg naar het graf. Ze liepen samen vlug voort, maar die andere leerling snelde Petrus vooruit en kwam het eerst bij het graf aan. Vooroverbukkend zag hij de zwachtels liggen, maar hij ging niet naar binnen. Simon Petrus, die hem volgde, kwam ook bij het graf en trad wel binnen. Hij zag dat de zwachtels er lagen, maar dat de zweetdoek die zijn hoofd had bedekt, niet bij de zwachtels lag, maar ergens afzonderlijk opgerold op een andere plaats. Toen ging ook de andere leerling, die het eerst bij het graf was aangekomen, naar binnen; hij zag en geloofde, want zij hadden nog niet begrepen hetgeen er geschreven stond, dat Hij namelijk uit de doden moest opstaan.

of:

Uit het heilig Evangelie van onze Heer Jezus Christus volgens Marcus, 16, 1-7.
Toen de sabbat voorbij was, kochten Maria Magdalena, Maria de moeder van Jakobus, en Salóme welriekende kruiden om Hem te gaan balsemen.
Op de eerste dag van de week, heel vroeg, toen de zon juist op was, gingen zij naar het graf. Maar ze zeiden tot elkaar: "Wie zal de steen voor ons van de ingang van het graf wegrollen?" Opkijkend bemerkten ze echter dat de steen weggerold was; en deze was zeer groot. Binnengetreden in het graf, zagen ze tot hun ontsteltenis aan de rechterkant een jongeman zitten in een wit gewaad. Maar hij sprak tot haar: "Schrikt niet. Gij zoekt Jezus de Nazarener die gekruisigd is. Hij is verrezen. Hij is niet hier. Kijk, dit is de plaats waar men Hem neergelegd had. Gaat aan zijn leerlingen en aan Petrus zeggen: Hij gaat u voor naar Galilea; daar zult ge Hem zien, zoals Hij u gezegd heeft."

Lezingen van 3 april 2021

Paaswake


Lezing uit het boek Genesis, 1, 1 - 2, 2.
In het begin schiep God de hemel en de aarde. De aarde was woest en leeg; duisternis lag over de diepte en een hevige wind joeg de wateren op. Toen sprak God: Er moet licht zijn! En er was licht. En God zag dat het licht goed was. God scheidde het licht van de duisternis; het licht noemde God dag en de duisternis noemde hij nacht. Het werd avond en het werd ochtend; dat was de eerste dag. God sprak: Er moet een uitspansel zijn tussen de wateren, een afscheiding tussen het ene water en het andere. En God maakte het uitspansel; Hij scheidde het water onder het uitspansel van het water erboven. Zo gebeurde het. Het uitspansel noemde God hemel. Het werd avond en het werd ochtend; dat was de tweede dag. God sprak: Het water onder de hemel moet naar één plaats samenvloeien, zodat het droge zichtbaar wordt. Zo gebeurde het. Het droge noemde God land en het samengevloeide water noemde Hij zee. En God zag dat het goed was. God sprak: Het land moet zich tooien met jong groen gras, zaadvormend gewas en de vruchtbomen, die ieder naar zijn soort hun vruchten dragen met zaad erin. En uit het land schoot jong groen gras op, zaadvormend gewas, in allerlei soorten en bomen, die ieder naar zijn soort hun vruchten droegen met zaad erin. En God zag dat het goed was. Het werd avond en het werd ochtend; dat was de derde dag. God sprak: Er moeten lichten zijn aan het hemelgewelf, die de dag van de nacht zullen scheiden; zij moeten als tekens dienen zowel voor de feesten, als voor de dagen en de jaren en tevens als lampen aan het hemelgewelf om de aarde te verlichten. Zo gebeurde het. God maakte de twee grote lampen, de grootste om over de dag te heersen, de kleinste om te heersen over de nacht en Hij maakte ook de sterren. God gaf ze een plaats aan het hemelgewelf om de aarde te verlichten, om te heersen over de dag en over de nacht en om het licht en de duisternis uiteen te houden. En God zag dat het goed was. Het werd avond en het werd ochtend; dat was de vierde dag. God sprak: Het water moet wemelen van dieren en boven het land moeten de vogels vliegen langs het hemelgewelf. Toen schiep God de grote gedrochten van de zee en al de krioelende dieren waar het water van wemelt, soort na soort en al de gevleugelde dieren, soort na soort. En God zag dat het goed was. God zegende ze en Hij sprak: Wees vruchtbaar en word talrijk; gij moet het water van de zee bevolken en de vogels moeten talrijk worden op het land. Het werd avond en het werd ochtend; dat was de vijfde dag. God sprak: Het land moet levende wezens voortbrengen van allerlei soort: tamme dieren, kruipende dieren en wilde beesten van allerlei soort. Zo gebeurde het. God maakte de wilde beesten, soort na soort, de tamme dieren soort na soort. En God zag dat het goed was. God sprak: Nu gaan wij de mens maken, als beeld van ons, op ons gelijkend; hij zal heersen over de vissen van de zee, de vogels van de lucht, over de tamme dieren, over alle wilde beesten en over al het gedierte dat over de grond kruipt. En God schiep de mens als zijn beeld; als het beeld van God schiep Hij hem; man en vrouw schiep Hij hen. God zegende hen en God sprak tot hen: Wees vruchtbaar en word talrijk; bevolk de aarde en onderwerp haar; heers over de vissen van de zee, over de vogels van de lucht en over al het gedierte dat over de grond kruipt. En God sprak: Hierbij geef Ik alle zaadvormende gewassen op de hele aardbodem aan u en alle bomen met zaaddragende vruchten; zij zullen u tot voedsel dienen. Maar aan alle wilde beesten, aan alle vogels van de lucht en aan alles wat over de grond kruipt, aan al wat dierlijk leven heeft, geef Ik het groene gras als voedsel. Zo gebeurde het. God bezag alles wat hij gemaakt had en hij zag dat het heel goed was. Het werd avond en het werd ochtend; dat was de zesde dag. Zo werden de hemel en de aarde voltooid en alles waarmee ze toegerust zijn. Op de zevende dag bracht God het werk dat Hij verricht had tot voltooiing. Hij rustte op de zevende dag van het werk dat Hij verricht had.

Lezing uit het boek Exodus, 14, 15 - 15, 1.
In die dagen sprak de Heer tot Mozes: Wat roept ge Mij toch. Beveel de Israëlieten verder te trekken. Gij zelf moet uw hand opheffen, uw staf uitstrekken over de zee en ze in tweeën splijten. Dan kunnen de Israëlieten over de droge bodem door de zee trekken. Ik ga de Egyptenaren halsstarrig maken, zodat zij hen achterna gaan. En dan zal Ik Mij verheerlijken ten koste van Farao en heel zijn legermacht, zijn wagens en zijn wagenmenners. De Egyptenaren zullen weten dat Ik de Heer ben, als Ik Mij verheerlijk ten koste van Farao, zijn wagens en zijn wagenmenners. De engel van God die aan de spits van het leger der Israëlieten ging, veranderde van plaats en stelde zich achter hen op, tussen het leger van de Egyptenaren en het leger van de Israëlieten. De wolk bleef die nacht donker zodat het heel die nacht niet tot een treffen kwam. Toen strekte Mozes zijn hand uit over de zee en de Heer deed die hele nacht door een sterke oostenwind de zee terugwijken. Hij maakte van de zee droog land en de wateren spleten vaneen. Zo trokken de Israëlieten over de droge bodem de zee door, terwijl de wateren links en rechts een wand vormden. De Egyptenaren zetten de achtervolging in; alle paarden van Farao, zijn wagens en zijn wagenmenners gingen achter de Israëlieten aan de zee in. Tegen de morgenwake richtte de Heer zijn blikken vanuit de wolkkolom en de vuurzuil op de legermacht van de Egyptenaren en bracht ze in verwarring. Hij liet de wielen van de wagens scheeflopen zodat ze slechts met moeite vooruit kwamen. De Egyptenaren riepen uit: Laten wij vluchten voor de Israëlieten, want de Heer strijdt voor hen tegen ons. Toen sprak de Heer tot Mozes: Strek uw hand uit over de zee, dan zal het water terugstromen over de Egyptenaren en hun wagens en hun wagenmenners. Mozes strekte zijn hand uit over de zee en toen het licht begon te worden vloeide de zee naar haar gewone plaats terug. Daar de Egyptenaren er tegenin vluchtten, dreef de Heer hen midden in de zee. Het water vloeide terug en overspoelde wagens en wagenmenners, heel de strijdmacht van Farao die de Israëlieten op de bodem van de zee achterna waren gegaan. Niet één bleef gespaard. De Israëlieten daarentegen waren over de droge bodem door de zee heengetrokken, terwijl de wateren links en rechts van hen een wand vormden. Zo redde de Heer op deze dag Israël uit de greep van Egypte; Israël zag de Egyptenaren dood op de kust liggen. Toen Israël het machtige optreden van de Heer tegen Egypte gezien had, kreeg het volk ontzag voor de Heer: zij stelden vertrouwen in de Heer en in Mozes, zijn dienaar. Toen hieven Mozes en de Israëlieten ter ere van de Heer een lied aan:

Lezing uit de profeet Ezechiël, 36, 16-17a. 18-28.
Het woord van de Heer kwam tot mij: Mensenkind, toen het volk van Israël nog op zijn eigen grond woonde, heeft het deze door zijn handel en wandel verontreinigd. Daarom liet Ik mijn woede over hen de vrije loop, vanwege het bloed dat ze op de grond vergoten hadden en omdat ze de grond verontreinigd hadden met hun afgoden. Daarom verspreidde Ik hen onder de heidenvolken en werden ze verstrooid over de landen; naar hun handel en wandel heb Ik hen gevonnist. En bij al de heidenvolken waar ze gekomen waren ontwijdden ze mijn heilige Naam doordat men van hen zei: dit is het volk van de Heer, en toch moesten ze weg uit zijn land. Dit deed Mij leed om mijn heilige Naam die het volk van Israël ontwijd had onder de heidenvolken waar ze gekomen zijn. Zeg daarom tot het volk van Israël: Ik zal mijn grote Naam die ontwijd is onder de heidenvolken, die gij tegenover hen ontwijd hebt, heiligen, opdat de heidenvolken erkennen dat Ik de Heer ben. Zo spreekt de Heer: Ik zal u wegbrengen uit de heidenvolken, u samenbrengen uit alle landen en u brengen naar uw eigen grond. Ik zal zuiver water op u sprenkelen en gij zult rein worden; van al uw onreinheden en van al uw afgoden zal Ik u reinigen. Ik zal u een nieuw hart geven en een nieuwe geest in uw binnenste; Ik zal het stenen hart uit uw lichaam verwijderen en u een hart van vlees geven. Mijn geest zal Ik u geven in uw binnenste en Ik zal maken dat ge mijn wetten nakomt en mijn voorschriften nauwkeurig onderhoudt. Gij zult wonen in het land dat Ik uw vaderen gegeven heb. Ge zult voor Mij een volk en Ik zal voor u een God zijn.

Lezing uit de brief van de heilige apostel Paulus aan de christenen van Rome, 6, 3-11.
Broeders en zusters,
Gij weet toch dat het doopsel, waardoor wij één zijn geworden met Christus Jezus, ons heeft doen delen in zijn dood? Door het doopsel in zijn dood zijn wij met Hem begraven, opdat ook wij een nieuw leven zouden leiden, zoals Christus door de macht van zijn Vader uit de doden is opgewekt. Zijn wij één met Hem geworden door het beeld van zijn dood dan moeten wij Hem ook volgen in zijn opstanding, in de overtuiging dat onze oude mens met Hem gekruisigd is; daardoor is aan het bestaan in de zonde een einde gekomen, zodat wij niet langer aan de zonde dienstbaar zijn. Want wie gestorven is, is rechtens vrij van de zonde. Indien wij dan met Christus gestorven zijn, geloven wij dat wij ook met Hem zullen leven; want wij weten dat Christus, eenmaal van de doden verrezen, niet meer sterft: de dood heeft geen macht meer over Hem. Door de dood die Hij gestorven is, heeft Hij eens voor al afgerekend met de zonde; het leven dat Hij leeft, heeft alleen met God van doen. Zo moet ook gij uzelf beschouwen: als dood voor de zonde en levend voor God in Christus Jezus.

Alleluia: Ps. 118, 1.
Alleluia. Alleluia. Alleluia. Brengt dank aan de Heer, want Hij is goed: want in eeuwigheid duurt zijn erbarmen. Alleluia. Alleluia. Alleluia.

Uit het heilig Evangelie van onze Heer Jezus Christus volgens Marcus, 16, 1-7.
Toen de sabbat voorbij was, kochten Maria Magdalena, Maria de moeder van Jakobus, en Salóme welriekende kruiden om Hem te gaan balsemen.
Op de eerste dag van de week, heel vroeg, toen de zon juist op was, gingen zij naar het graf. Maar ze zeiden tot elkaar: Wie zal de steen voor ons van de ingang van het graf wegrollen? Opkijkend bemerkten ze echter dat de steen weggerold was; en deze was zeer groot. Binnengetreden in het graf, zagen ze tot hun ontsteltenis aan de rechterkant een jongeman zitten in een wit gewaad. Maar hij sprak tot haar: Schrikt niet. Gij zoekt Jezus de Nazarener die gekruisigd is. Hij is verrezen. Hij is niet hier. Kijk, dit is de plaats waar men Hem neergelegd had. Gaat aan zijn leerlingen en aan Petrus zeggen: Hij gaat u voor naar Galilea; daar zult ge Hem zien, zoals Hij u gezegd heeft.

Lezingen van 2 april 2021

Goede Vrijdag

Eerste lezing: Uit de profeet Jesaja, 52, 13 - 53, 12.
Zie mijn dienaar zal voorspoedig handelen, hij zal worden verhoogd en verheven en zeer verheerlijkt. Zoals velen over hem ontsteld hebben gestaan zo misvormd was hij, zo onmenselijk van voorkomen en zijn schoonheid beneden die van mensenkinderen. Zo zal hij vele volkeren slaan met verbazing, koningen zullen hun mond voor hem sluiten, want wat hun niet verteld is, aanschouwen zij, en wat zij niet hebben gehoord, zien zij in. Wie kon geloven wat wij hebben gehoord en over wie is de arm van de Heer zichtbaar geworden? Hij is geprezen als een alleenstaande loot en als een wortel uit dorre grond; hij had gestalte noch luister, zodat wij naar hem konden zien, geen voorkomen zodat wij hem zouden kunnen begeren. Veracht en door de mensen verstoten, Man van smarten en door lijden gerijpt; als een die zijn gelaat voor ons heeft verborgen, veracht en door ons niet geteld. Toch waren het onze pijnen die hij droeg en onze smarten die hij op zich nam. Wij daarentegen beschouwden hem als een getroffene, als iemand die door God is geslagen en vernederd. Hij is echter doorboord om onze zonden, mishandeld om onze misdaden, want op hem rust de straf voor ons heil en door zijn striemen is er genezing voor ons. Wij allen dwaalden als een kudde, ieder ging zijn eigen weg; de Heer liet op hem neerkomen de misdaad van ons allen. Men mishandelde hem en hij heeft het aanvaard, hij heeft zijn mond niet geopend. Als het lam dat naar de slachtbank geleid wordt en als het schaap dat voor zijn scheerder verstomt, zo heeft hij zijn mond niet geopend. Door een gewelddadige rechtspraak is hij weggerukt. Wie is er nog die denkt aan zijn leven? Hij is immers weggenomen uit het land der levenden, om de zonden van mijn volk tot de dood toe geslagen. Men geeft hem een graf bij misdadigers en bij de rijken een rustplaats ofschoon hij geen onrecht gepleegd heeft en er geen bedrog is geweest in zijn mond. Het heeft de Heer behaagd hem met slagen te pijnigen. Al brengt hij zichzelf ten offer toch zal hij een nageslacht zien, zijn dagen verlengen en de wens van de Heer zal door zijn hand vervuld worden. Om zijn zwoegen zal hij licht zien en worden verzadigd. Door zijn inzicht zal mijn dienaar als rechtvaardige velen rechtvaardigen en hun misdaden zal hij op zich laden. Daarom zal Ik hem deel geven onder de groten, en met machtigen zal hij de buit verdelen omdat hij zijn ziel prijsgaf aan de dood en onder de zondaars gerekend is. Hij draagt immers de zonden van velen en is voor de zondaars een voorspraak.

Tussenzang: Ps. 31 (30), 2 en 6. 12-13. 15-16. 17 en 25.

Antifoon: Vader, in uw handen beveel Ik mijn geest.

Bij U, Heer, zoek ik mijn toevlucht,
stel mij toch nimmer teleur.
Vertrouwvol leg ik mijn geest in uw handen,
Gij zult mij beschermen, getrouwe God.

Mijn vijanden drijven de spot met mij,
mijn buren lachen mij uit.
Men is mij vergeten als was ik dood,
ik ben gebroken huisraad.

Toch blijf ik op U vertrouwen, Heer,
steeds zeg ik: Gij zijt mijn God.
Gij hebt mijn lot in uw hand,
bevrijd mij van mijn vervolgers.

Laat over uw dienaar uw Aanschijn stralen,
red mij door uw genade.
Schept moed en weest onverschrokken,
gij allen die hoopt op de Heer.

Tweede lezing: Uit de brief van de heilige apostel Paulus aan de Hebreeën, 4, 14-16 + 5, 7-9.
Broeders en zusters,
Nu wij een verheven hogepriester hebben, een die de hemelen is doorgegaan, Jezus, de Zoon van God, nu moeten wij vasthouden aan onze belijdenis. Want wij hebben een hogepriester die in staat is mee te voelen met onze zwakheden. Hij werd zelf op allerlei manieren op de proef gesteld, precies zoals wij, afgezien dan van de zonde. Laten wij daarom vrijmoedig naderen tot de troon van Gods genade, om barmhartigheid en genade te verkrijgen en tijdige hulp.
In de dagen van zijn sterfelijk leven heeft Hij onder luid geroep en geween gebeden en smekingen opgedragen aan God die Hem uit de dood kon redden. Om zijn vroomheid is Hij verhoord: hoewel Hij Gods Zoon was, heeft Hij in de school van het lijden gehoorzaamheid geleerd; en toen Hij het einde had bereikt, is Hij voor allen die Hem gehoorzamen oorzaak geworden van eeuwig heil.

Vers voor het Evangelie: Fil. 2, 8-9.
Christus is voor ons gehoorzaam geworden tot de dood,
tot de dood aan het kruis.
Daarom heeft God Hem hoog verheven
en Hem de naam verleend die boven alle namen is.

Uit het heilig Evangelie van onze Heer Jezus Christus volgens Johannes, 18, 1 - 19, 42.
Het lijdensverhaal van onze Heer Jezus Christus volgens Johannes.
In die tijd ging Jezus met zijn leerlingen naar buiten, naar de overkant van de beek Kedron. Daar was een boomgaard die Hij met zijn leerlingen binnenging. Maar ook Judas die Hem zou overleveren kende deze plaats omdat Jezus er dikwijls met zijn leerlingen was samengekomen. Zo kwam Judas daarheen met de afdeling soldaten en met dienaars van de hogepriesters en Farizeeën, voorzien van lantaarns, fakkels en wapens. Jezus, die alles wist wat over Hem ging komen, trad naar voren en zei tot hen: Wie zoekt gij? Zij antwoordden Hem: Jezus de Nazoreeër. Jezus zei hun: Dat ben Ik. Ook Judas, zijn verrader, bevond zich bij hen. Nauwelijks had Jezus hun gezegd: Dat ben Ik, of zij weken achteruit en vielen op de grond. Nog eens vroeg Hij hun: Wie zoekt gij? Zij zeiden: Jezus de Nazoreeër. Jezus antwoordde: Ik heb u gezegd dat Ik het ben. Als gij Mij zoekt, laat deze mensen dan gaan. Vervuld moest worden wat Hij gezegd had: Niemand van hen die Gij Mij gegeven hebt, liet Ik verloren gaan. Maar Simon Petrus had een zwaard bij zich. Hij trok het en verwondde daarmee de knecht van de hogepriester door hem het rechteroor af te slaan. De naam van die knecht was Malchus. Jezus echter sprak tot Petrus: Steek dat zwaard in de schede; zou Ik de beker niet drinken die mijn Vader Mij gegeven heeft?
De afdeling met de bevelhebber en de dienaars van de Joden grepen toen Jezus vast, boeiden Hem en brachten Hem eerst naar Annas. Deze was namelijk de schoonvader van Kájafas die dat jaar hogepriester was, dezelfde Kájafas die aan de Joden de raad had gegeven: Het is beter dat er één mens sterft voor het volk. Simon Petrus en nog een andere leerling volgden Jezus. Die leerling nu was een bekende van de hogepriester en zo ging hij tegelijk met Jezus het paleis van de hogepriester binnen, terwijl Petrus buiten de poort bleef staan. Die andere leerling, de bekende van de hogepriester, kwam naar buiten, sprak met de portierster en bracht Petrus naar binnen. Het meisje dat aan de poort stond vroeg Petrus: Zijt gij ook niet een van de leerlingen van die man? Hij zei: Welneen. Omdat het koud was, hadden de knechten en dienaars een houtskoolvuur aangelegd en stonden zich te warmen. Ook Petrus stond bij hen en warmde zich. De hogepriester ondervroeg Jezus over zijn leerlingen en zijn leer. Jezus antwoordde hem: Ik heb openlijk tot de wereld gesproken. Ik heb altijd onderricht gegeven in een synagoge of in de tempel waar alle joden bijeenkomen en er is niets wat Ik in het geheim heb gesproken. Waarom ondervraagt gij Mij? Ondervraag de mensen die gehoord hebben wat Ik hun heb verkondigd. Die weten goed wat Ik heb gezegd. Op dit woord gaf een van de dienaars die naast Hem stond Jezus een klap in het gezicht en voegde Hem toe: Antwoordt Gij zo de hogepriester? Jezus antwoordde hem: Indien Ik iets verkeerds gezegd heb, verklaar dan wat er verkeerd in was; maar indien het goed was, waarom slaat gij Mij? Daarop zond Annas Hem geboeid naar de hogepriester Kájafas. Simon Petrus stond zich te warmen toen iemand hem vroeg: Zijt ook gij niet een van zijn leerlingen? Hij ontkende het en zei: Welneen. Maar een van de knechten van de hogepriester, een bloedverwant van de man wie Petrus het oor had afgeslagen, zei: Heb ik u niet in de boomgaard bij Hem gezien? Petrus ontkende het opnieuw en meteen begon er een haan te kraaien.
Toen brachten ze Jezus van het huis van Kájafas naar het pretorium. Het was vroeg in de morgen. Zelf gingen zij het pretorium niet binnen want ze moesten het paasmaal kunnen eten en mochten zich daarom niet verontreinigen. Daarom kwam Pilatus naar buiten en vroeg hun: Welke beschuldiging brengt gij tegen deze man in? Zij gaven hem ten antwoord: Als dit geen misdadiger was, zouden wij Hem niet aan u hebben overgeleverd. Daarop zei Pilatus: Neemt Hem dan zelf en vonnist Hem volgens uw Wet! De Joden antwoordden hem: Wij missen het recht om iemand ter dood te brengen. Zo zou Jezus' woord in vervulling gaan, waarmee Hij had aangeduid welke dood Hij zou sterven. Nu ging Pilatus het pretorium binnen, riep Jezus bij zich en zei tot Hem: Zijt Gij de koning der Joden? Jezus antwoordde hem: Zegt gij dit uit uzelf, of hebben de anderen u over Mij gesproken? Pilatus gaf ten antwoord: Ben ik soms een Jood? Uw eigen volk en de hogepriesters hebben U aan mij overgeleverd. Wat hebt Gij gedaan? Jezus antwoordde: Mijn koningschap is niet van deze wereld. Zou mijn koningschap van deze wereld zijn, dan zouden mijn dienaars er wel voor gestreden hebben, dat Ik niet aan de Joden werd uitgeleverd. Mijn koningschap is evenwel niet van hier. Pilatus hernam: Gij zijt dus toch koning? Jezus antwoordde: Ja, koning ben Ik. Hiertoe ben Ik geboren en hiertoe ben Ik in de wereld gekomen om getuigenis af te leggen van de waarheid. Alwie uit de waarheid is, luistert naar mijn stem. Pilatus zei tot Hem: Wat is waarheid? Na die woorden ging hij weer naar buiten tot de Joden en zei: Ik vind hoegenaamd geen schuld in Hem. Maar er bestaat onder u de gewoonte dat ik met Pasen iemand vrijlaat. Wilt gij dus dat ik u de koning der Joden vrijlaat? Toen begonnen ze opnieuw te schreeuwen: Neen, Die niet, maar Barabbas! Barabbas was een rover. Toen liet Pilatus Jezus geselen. De soldaten vlochten een kroon van doorntakken, zetten Hem die op het hoofd en wierpen Hem een purperen mantel om. Ze traden op Hem toe en zeiden: Gegroet, koning der Joden! En zij sloegen Hem in het gezicht.
Pilatus ging weer naar buiten en zei tot hen: Ziehier, ik breng Hem naar buiten om u te doen weten, dat ik volstrekt geen schuld in Hem vind. Jezus kwam dus naar buiten, terwijl Hij nog de doornenkroon en de purperen mantel droeg. Pilatus zei tot hen: Ziehier de mens. Maar toen de hogepriesters en hun dienaars Hem zagen, schreeuwden ze: Kruisigen, kruisigen! Pilatus zei hun: Neemt gij Hem dan en kruisigt Hem, want ik vind geen schuld in Hem. De Joden antwoordden hem: Wij hebben een Wet en volgens die Wet moet Hij sterven, omdat Hij zich voor Gods Zoon heeft uitgegeven. Toen Pilatus dit hoorde, werd hij nog meer bevreesd. Hij ging het pretorium weer binnen en sprak tot Jezus: Waar zijt Gij vandaan? Jezus gaf hem echter geen antwoord. Daarom zei Pilatus: Gij spreekt niet tegen mij? Weet Ge dan niet dat ik de macht heb om U vrij te spreken, maar ook de macht heb om U te kruisigen? Jezus antwoordde: Ge zoudt volstrekt geen macht over Mij hebben, als u die niet van boven gegeven was. Daarom is de zonde van hem die Mij aan u heeft overgeleverd groter. Van dit ogenblik af wilde Pilatus ertoe overgaan Hem vrij te laten. Maar de Joden schreeuwden: Als ge die man vrijlaat, zijt ge geen vriend van de keizer. Wie zich voor koning uitgeeft, komt in verzet tegen de keizer. Toen Pilatus hen dit hoorde roepen, liet hij Jezus naar buiten brengen en ging op de rechterstoel zitten, op de plaats die Litóstrotos heet, in het Hebreeuws Gabbata. Het was de voorbereidingsdag voor Pasen, ongeveer het zesde uur. Hij zei tot de Joden: Hier is uw koning. Maar zij schreeuwden: Weg, weg met Hem! Kruisig Hem! Pilatus vroeg: Zal ik dan uw koning kruisigen? De hogepriesters antwoordden: Wij hebben geen andere koning dan de keizer! Toen leverde hij Hem aan hen uit om de kruisdood te ondergaan, en zij namen Hem over.
Zelf zijn kruis dragend trok Jezus de stad uit naar wat de Schedelplaats heet, in het Hebreeuws Golgota. Daar sloegen zij Hem aan het kruis, en met Hem nog twee anderen, aan elke kant een en Jezus in het midden. Pilatus had ook een opschrift laten maken en op het kruis doen aanbrengen. Het luidde: Jezus, de Nazoreeër, de koning van de Joden. Vele Joden lazen dit opschrift, want de plaats waar Jezus gekruisigd werd, lag dicht bij de stad. Het stond er in het Hebreeuws, het Latijn en het Grieks. De hogepriesters van de Joden nu zeiden tot Pilatus: Ge moest er niet op zetten: De koning van de Joden, maar: Hij heeft gezegd: Ik ben de koning van de Joden. Pilatus antwoordde: Wat ik geschreven heb, heb ik geschreven. Toen de soldaten Jezus gekruisigd hadden, namen ze zijn kleren en deelden ze in vieren, voor iedere soldaat een deel. Ze namen ook de lijfrok, die echter zonder naad was, aan één stuk geweven van bovenaf. Daarom zeiden ze tot elkaar: Laten we die niet scheuren, maar er om loten wie hem krijgt. Aldus moest de Schrift vervuld worden: Zij verdeelden mijn kleren onder elkaar en dobbelden om mijn gewaad.
Terwijl de soldaten hiermee bezig waren stonden bij Jezus' kruis zijn moeder, de zuster van zijn moeder, Maria, de vrouw van Klopas, en Maria Magdalena. Toen Jezus zijn moeder zag en naast haar de leerling die Hij liefhad, zei Hij tot zijn moeder: Vrouw, zie daar uw zoon. Vervolgens zei Hij tot de leerling: Zie daar uw moeder. En van dat ogenblik af nam de leerling haar bij zich in huis.
Hierna, wetend dat nu alles was volbracht, zei Jezus, opdat de Schrift vervuld zou worden: Ik heb dorst. Er stond daar een kruik vol zure wijn. Ze doopten er een spons in, staken die op een hysopstengel en brachten die aan zijn mond. Toen Jezus van de zure wijn genomen had, zei Hij: Het is volbracht. Daarop boog Hij het hoofd en gaf de geest.
Aangezien het voorbereidingsdag was en de Joden niet wilden dat de lichamen op sabbat aan het kruis bleven - het was bovendien een grote sabbat - vroegen zij aan Pilatus verlof de benen van de gekruisigden te breken en hen weg te nemen. Daarom kwamen de soldaten en sloegen zowel bij de ene als bij de andere die met Hem was gekruisigd de benen stuk. Toen zij echter bij Jezus kwamen en zagen dat Hij reeds dood was, sloegen zij Hem de benen niet stuk, maar een van de soldaten doorstak zijn zijde met een lans; terstond kwam er bloed en water uit.
Die het gezien heeft getuigt hiervan; zijn getuigenis is waar en hij weet, dat hij de waarheid zegt, opdat ook gij zoudt geloven. Dit is gebeurd opdat de Schrift zou vervuld worden: Van zijn gebeente zal niets worden verbrijzeld, terwijl nog een ander Schriftwoord zegt: Zij zullen opzien naar Hem die zij hebben doorstoken.
Jozef van Arimatéa, die een leerling was van Jezus maar in het geheim uit vrees voor de Joden, vroeg daarna aan Pilatus het lichaam van Jezus te mogen wegnemen. Toen Pilatus dit had toegestaan ging hij dus heen en nam het lichaam weg. Nikodémus, die Hem vroeger 's nachts bezocht had, kwam ook en bracht een mengsel van mirre en aloë mee, ongeveer honderd pond. Zij namen het lichaam van Jezus en wikkelden het met de welriekende kruiden in zwachtels, zoals bij een Joodse begrafenis gebruikelijk is. Op de plaats waar Hij gekruisigd werd, lag een tuin en in die tuin een nieuw graf waarin nog nooit iemand was neergelegd. Vanwege de voorbereidingsdag van de Joden en omdat het graf dichtbij was, legden zij Jezus daarin neer.

Lezingen van 1 april 2021

Witte Donderdag

Eerste lezing: Uit het boek Exodus, 12, 1-8. 11-14.
In die dagen richtte de Heer het woord tot Mozes en Aäron in Egypte en sprak: Deze maand moet gij beschouwen als de beginmaand, als de eerste maand van het jaar. Maakt aan heel de gemeenschap van Israël het volgende bekend: Op de tiende van deze maand moet ieder gezin een lam uitkiezen, ieder huis een lam. Als een gezin te klein is voor een lam, dan moeten ze, rekening houdend met het aantal personen, samen doen met hun naaste buurman. Bij het verdelen van het lam moet er rekening gehouden worden met ieders eetlust. Het lam moet gaaf zijn, van het mannelijk geslacht en eenjarig. Ge kunt er een schaap of een geit voor nemen. Ge moet de dieren vasthouden tot aan de veertiende van de maand. Dan moet heel de verzamelde gemeenschap van Israël ze slachten in de avondschemering. Vervolgens moet gij wat bloed nemen en dat uitstrijken over de beide deurposten en over de bovenbalk van de deur van alle huizen waar het lam gegeten wordt. In dezelfde nacht moet het vlees gegeten worden, op het vuur gebraden. Het moet gegeten worden met ongezuurd brood en bittere kruiden. En dit is de wijze waarop gij het lam moet eten: uw lendenen omgord, uw voeten geschoeid en uw stok in de hand. Haastig moet ge het eten want het is pasen voor de Heer. Deze nacht zal Ik door Egypte gaan en alle eerstgeborenen van Egypte, zowel mensen als dieren, zal Ik slaan. Aan alle goden van Egypte zal Ik het vonnis voltrekken. Maar het bloed aan de huizen zal een teken zijn dat gij daar woont. Als Ik het bloed aan uw huizen zie, zal Ik u voorbijgaan. Geen vernietigende plaag zal u treffen als Ik Egypte sla. Deze dag moet gij tot een gedenkdag maken, ge moet hem vieren als een feest ter ere van de Heer. Van geslacht tot geslacht moet ge hem als een eeuwige instelling vieren.

Tussenzang: Ps. 116 (115), 12-13. 15-16bc. 17-18.

Antifoon: Geeft niet de beker der zegening die wij zegenen
gemeenschap met het bloed van Christus?

Hoe kan ik mijn dank betuigen
voor al wat de Heer mij gaf?
Ik hef de offerbeker,
de Naam van de Heer roep ik aan.

Want kostbaar is in de ogen des Heren
het leven van wie Hem vereert.
O Heer, ik ben uw dienaar,
Gij hebt mijn boeien geslaakt.

Met offers zal ik U loven,
de Naam van de Heer roep ik aan.
Ik zal mijn geloften volbrengen
waar heel zijn volk het ziet.

Tweede lezing: Uit de eerste brief van de heilige apostel Paulus aan de christenen van Korinte, 11, 23-26.
Broeders en zusters,
Zelf heb ik van de Heer de overlevering ontvangen die ik u op mijn beurt heb doorgegeven: dat de Heer Jezus in de nacht waarin Hij werd overgeleverd brood nam en na gedankt te hebben het brak en zei: Dit is mijn lichaam voor u. Doet dit tot mijn gedachtenis. Zo ook nam Hij na de maaltijd de beker met de woorden: Deze beker is het nieuwe verbond in mijn bloed. Doet dit elke keer dat gij hem drinkt tot mijn gedachtenis. Telkens als gij dit brood eet en de beker drinkt, verkondigt gij de dood des Heren totdat Hij wederkomt.

Vers voor het Evangelie: Joh. 13, 34.
Een nieuw gebod geef Ik u, zegt de Heer, dat gij elkaar liefhebt, zoals Ik u heb liefgehad.

Uit het heilig Evangelie van onze Heer Jezus Christus volgens Johannes, 13, 1-15.
Het paasfeest was op handen. Jezus, die wist dat zijn uur gekomen was om uit deze wereld over te gaan naar de Vader, en die de zijnen in de wereld bemind had, gaf hun een bewijs van zijn liefde tot het uiterste toe. Onder de maaltijd, toen de duivel reeds aan Judas Iskariot, de zoon van Simon, het plan had ingegeven om Hem over te leveren, stond Jezus van tafel op. In het bewustzijn dat de Vader Hem alles in handen had gegeven en dat Hij van God was uitgegaan en naar God terugkeerde, legde Hij zijn bovenkleren af, nam een linnen doek en omgordde zich daarmee. Daarop goot Hij water in het wasbekken en begon de voeten van de leerlingen te wassen en ze met de doek waarmee Hij omgord was af te drogen. Zo kwam Hij bij Simon Petrus die echter tot Hem zei: Heer, wilt Gij mij de voeten wassen? Jezus gaf hem ten antwoord: Wat Ik doe begrijpt ge nu nog niet maar later zult gij het inzien. Toen zei Petrus tot Hem: Nooit in der eeuwigheid zult Gij mij de voeten wassen! Jezus antwoordde hem: Als gij u niet door Mij laat wassen, kunt gij mijn deelgenoot niet zijn. Daarop zei Simon Petrus tot Hem: Heer, dan niet alleen mijn voeten maar ook mijn handen en hoofd. Maar Jezus antwoordde: Wie een bad heeft genomen, behoeft zich niet meer te wassen tenzij de voeten, hij is immers helemaal rein. Ook gij zijt rein, ofschoon niet allen. Hij wist immers wie Hem zou overleveren. Daarom zei Hij: niet allen zijt gij rein. Toen Hij dan hun voeten had gewassen, zijn bovenkleren had aangetrokken en weer aan tafel was gegaan, sprak Hij tot hen: Begrijpt gij wat Ik u gedaan heb? Gij spreekt Mij aan als Leraar en Heer, en dat doet gij terecht, want dat ben Ik. Maar als Ik, de Heer en Leraar, uw voeten heb gewassen dan behoort ook gij elkaar de voeten te wassen. Ik heb u een voorbeeld gegeven opdat gij zoudt doen zoals Ik u gedaan heb.

Vieringen door de week

H. Nicolaas Baarn 

Lauden: iedere werkdag 8.15 - 8.30 uur

Eucharistie: dinsdag 19.00 - 19.45 uur

woensdag/donderdag: 8.45 - 9.30 uur

vrijdag: 19.00 - 20.00 uur

HH. Michael en Laurens de Bilt

Dinsdag 10:00 uur, Gebedsviering

H. Nicolaas Eemnes

Donderdag 10.00 uur, afwisselend Eucharistie en Gebedsviering

Petrus en Pauluskerk Soest

Woensdag 9.00 uur, Gebedsviering

Vrijdag 9.00 uur, afwisselend Eucharistie en Gebedsviering

Contact

Parochiesecretariaat HH. Martha en Maria:
Steenhoffstraat 41
3764 BJ Soest
KvK nr 74836048
Bereikbaar op maandag en woensdag tot en met vrijdag van 9.00 tot 12.00 uur.
E-mailadres: info@marthamaria.nl
Telefoonnummer: 035-6011320

U kunt ook het contactformulier gebruiken.