Lezingen van 10 juni 2021

Donderdag in week 10 door het jaar

Eerste lezing: Uit de tweede brief van de heilige apostel Paulus aan de christenen van Korinte, 3, 15 – 4, 1. 3-6.
Broeders en zusters,
Tot heden toe ligt een sluier over de geest van de kinderen van Israël, telkens wanneer Mozes wordt voorgelezen. Maar telkens als iemand zich bekeert tot de Heer, wordt de sluier verwijderd. De Heer nu is de Geest, en waar de Geest des Heren is, daar is vrijheid. Ons allen is het gegeven met onverhuld gelaat de glorie van de Heer te aanschouwen en herschapen te worden tot steeds heerlijker gelijkenis met Hem; zo werkt de Heer die Geest is. Daarom verliezen wij nooit de moed, nu wij door Gods ontferming met deze dienst zijn belast. En als er nog een sluier ligt over de boodschap die wij verkondigen, dan alleen voor hen die verloren gaan, voor de ongelovigen, van wie de geest door de god van deze wereld zozeer is verblind, dat zij de glans niet ontwaren van het Evangelie van de heerlijkheid van Christus, die het beeld is van God. Wij verkondigen immers niet onszelf, maar Christus Jezus, de Heer; onszelf beschouwen wij slechts als uw dienaars om Jezus' wil. Dezelfde God die gezegd heeft: Licht moet schijnen uit het duister, is als een licht in onze harten opgegaan, om de kennis te doen stralen van zijn heerlijkheid, die ligt over het gelaat van Christus.

Tussenzang: Ps. 85 (84), 9ab-10. 11-12. 13-14.

Antifoon: Gods glorie komt weer bij ons wonen.

Aanhoren zal ik wat God tot mij zegt,
voorzeker een woord van verzoening.
Een woord voor zijn volk, voor alwie hem dient,
voor elk die zijn hart voor Hem opent.
Zijn heil is nabij voor hen die Hem vrezen,
zijn glorie komt weer bij ons wonen.

Als trouw en erbarmen elkaar tegemoet gaan,
als vrede en recht elkander omhelzen;
dan zal de trouw uit de aarde ontspruiten,
en ziet uit de hemel gerechtigheid neer.

Dan zal de Heer ons zijn zegen schenken
en draagt ons land rijke vrucht.
Dan zal voor Hem uit gerechtigheid gaan
en voorspoed zijn schreden volgen.

Alleluia: Mt. 11, 25.
Alleluia. Ik prijs U, Vader, Heer van hemel en aarde, omdat Gij deze dingen hebt geopenbaard aan kinderen. Alleluia.

Uit het heilig Evangelie van onze Heer Jezus Christus volgens Matteüs, 5, 20-26.
In die tijd zei Jezus tot zijn leerlingen: Als uw gerechtigheid die van de schriftgeleerden en Farizeeën niet ver overtreft, zult gij zeker niet binnengaan in het Rijk der hemelen. Gij hebt gehoord dat tot onze voorouders is gezegd: Gij zult niet doden. Wie doodt zal strafbaar zijn voor het gerecht. Maar Ik zeg u: Al wie vertoornd is op zijn broeder, zal strafbaar zijn voor het gerecht. En wie tot zijn broeder zegt: raka, zal strafbaar zijn voor het Sanhedrin; en wie zegt: dwaas, zal strafbaar zijn met het vuur van de hel. Als gij uw gave komt brengen naar het altaar en daar schiet u te binnen dat uw broeder iets tegen u heeft, laat dan uw gave voor het altaar achter, ga u eerst met uw broeder verzoenen en kom dan terug om uw gave aan te bieden. Haast u het eens te worden met uw tegenpartij zolang ge nog met hem onderweg zijt; anders zou uw tegenpartij u wel eens aan de rechter kunnen overleveren, en de rechter u aan de gerechtsdienaar, en zoudt gij in de gevangenis worden geworpen. Voorwaar, Ik zeg u: Ge zult daar niet uitkomen voordat ge tot de laatste penning hebt betaald.

Lezingen van 9 juni 2021

Woensdag in week 10 door het jaar

Vrije gedachtenis van de heilige Efrem, diaken en kerkleraar
Efrem werd omstreeks 306 uit christelijke ouders geboren in Nisibe, het huidige Nizib in zuidwest-Turkije. Na zijn diakenwijding werkte hij voor de armen in zijn geboortestad. Later vertrok hij naar Edessa, waar hij een theologische school stichtte. Hij leidde het leven van een asceet, maar dat weerhield hem er niet van zich intensief in te spannen voor de geloofsgemeenschap. Hij predikte en schreef tegen diverse theologische dwaalleren. Ook dichtte hij tal van lofzangen die hij op populaire muziek zette. Efrem stief in juni 373. In de Orthodoxe Kerken werd hij al lange tijd als kerkleraar vereerd. Pas in 1920 verleende paus Benedictus XV hem die titel voor de R.K.-Kerk.

Eerste lezing: Uit de tweede brief van de heilige apostel Paulus aan de christenen van Korinte, 3, 4-11.
Broeders en zusters,
Groot is ons Godsvertrouwen, dank zij Christus. Nogmaals: dit betekent niet dat wij uit onszelf bekwaam zijn, zodat wij ons enige verdienste kunnen toeschrijven. Heel onze bekwaamheid komt van God. Hij is het die ons bekwaam heeft gemaakt dienaars te zijn van een nieuw verbond, niet van de letter maar van de Geest. Want de letter doodt, maar de Geest maakt levend. Welnu, de dienst van de dood, waarvan de oorkonde op stenen gegrift stond, ging reeds met zulk een heerlijkheid gepaard, dat de kinderen van Israël niet konden opzien naar het gelaat van Mozes wegens de luister die ervan uitstraalde; en toch zou deze weldra weer verdwijnen. Hoeveel te heerlijker moet dan de dienst van de Geest zijn. En als het ambt dat in dienst stond van de veroordeling zo eervol was, hoeveel te meer dan het ambt dat de vrijspraak verkondigt. Wat eens heerlijkheid scheen, is eigenlijk geen heerlijkheid, vergeleken bij deze allesovertreffende heerlijkheid. Als het vergankelijke zich met glorie openbaarde, hoeveel te meer zal dit gelden van het blijvende.

Tussenzang: Ps. 99 (98), 5. 6. 7. 8. 9.

Antifoon: Heilig is Hij, de Heer onze God.

Verheerlijkt de Heer, onze God,
en werpt u neer voor zijn voetbank,
want Hij is heilig.

Mozes en Aäron waren zijn priesters,
Samuël hoorde tot zijn aanbidders:
zij riepen de Heer aan, die hen verhoorde
en tot hen sprak in de wolkkolom.

Zij hebben geluisterd naar zijn bevelen,
naar al wat Hij hun gebood.

Heer, onze God, Gij hebt hen verhoord,
Gij hebt hen genadig behandeld,
maar wat zij misdreven hebt Gij gestraft.

Verheerlijkt de Heer, onze God,
en werpt u neer voor zijn heilige berg,
want heilig is Hij, de Heer onze God.

Alleluia: Mt. 4, 4b.
Alleluia. Niet van brood alleen leeft de mens, maar van alles wat uit de mond van God voortkomt. Alleluia.

Uit het heilig Evangelie van onze Heer Jezus Christus volgens Matteüs, 5, 17-19.
In die tijd zei Jezus tot zijn leerlingen: Denkt niet dat Ik gekomen ben om Wet en Profeten op te heffen; Ik ben niet gekomen om op te heffen, maar om de vervulling te brengen. Want voorwaar, Ik zeg u: Eerder nog zullen hemel en aarde vergaan, dan dat één jota of haaltje vergaat uit de Wet, voordat alles geschied is. Wie dus een van die voorschriften, zelfs de geringste, opheft en zo de mensen leert, zal de geringste geacht worden in het Rijk der hemelen, maar wie ze onderhoudt en leert, zal groot geacht worden in het Rijk der hemelen.

Lezingen van 8 juni 2021

Dinsdag in week 10 door het jaar

Eerste lezing: Uit de tweede brief van de heilige apostel Paulus aan de christenen van Korinte, 1, 18-22.
Broeders en zusters,
God staat er borg voor: het woord dat wij tot u spreken, is niet tegelijk ja en neen. De Zoon Gods, Christus Jezus, die door ons onder u is verkondigd, door mij en Silvanus en Timoteüs, Hij was niet Ja en Neen; in Hem was slechts Ja, Want alle beloften van God zijn in Hem waar gemaakt. Daarom spreken wij door Hem ook ons Amen, Ja, zo is het, God ter ere. En God zelf is het die ons samen met u in Christus bevestigt en ons heeft gezalfd. Hij is het ook die op ons zijn zegel heeft gedrukt en de Geest als een handgeld aan onze harten heeft meegedeeld.

Tussenzang: Ps. 119 (118), 129. 130. 131. 132. 133. 135.

Antifoon: Laat voor uw dienaar uw Aangezicht stralen, Heer.

Uitstekend is alles wat Gij verordent,
daarom houdt mijn geest daaraan vast.

De uitleg van uw woorden geeft klaarheid,
schenkt wijsheid aan wie onervaren is.

Mijn mond sper ik hijgend open,
zo snak ik naar uw gebod.

Keer U naar mij toe en wees mij genadig,
zoals Gij steeds zijt voor wie U bemint.

Geleid mijn schreden zoals Gij beloofd hebt;
geen enkel kwaad overheerse mij.

Laat voor uw dienaar uw Aangezicht stralen,
laat mij uw beschikkingen zien.

Alleluia: vgl. Hand. 16, 14b.
Alleluia. Maak ons hart ontvankelijk, Heer, en dat wij ons richten naar het woord van uw Zoon. Alleluia.

Uit het heilig Evangelie van onze Heer Jezus Christus volgens Matteüs, 5, 13-16.
In die tijd zei Jezus tot zijn leerlingen: Gij zijt het zout der aarde. Maar als het zout zijn kracht verliest, waarmee zal men dan zouten? Het deugt nergens meer voor dan om weggeworpen en door de mensen vertrapt te worden. Gij zijt het licht der wereld. Een stad kan niet verborgen blijven als ze boven op een berg ligt. Men steekt toch ook niet een lamp aan om ze onder de korenmaat te zetten, maar men plaatst ze op de standaard, zodat ze licht geeft voor allen die in huis zijn. Zo moet ook uw licht stralen voor het oog van de mensen, opdat zij uw goede werken zien en uw Vader verheerlijken die in de hemel is.

Lezingen van 7 juni 2021

Maandag in week 10 door het jaar

Eerste lezing: Uit de tweede brief van de heilige apostel Paulus aan de christenen van Korinte, 1, 1-7.
Van Paulus, door Gods wil apostel van Christus Jezus, en Timoteüs, onze broeder, aan de kerk Gods in Korinte en aan alle heiligen in geheel Achaïa. Genade en vrede voor u vanwege God onze Vader en de Heer Jezus Christus. Gezegend is God, de Vader van onze Heer Jezus Christus, de Vader vol ontferming en de God van alle vertroosting. Hij troost ons in al onze tegenspoed, zodat wij in staat zijn anderen te troosten in al hun noden, dank zij de troost die wij van God ontvangen. Want wij delen volop in de smarten van Christus; maar door Christus gewordt ons ook overvloedige vertroosting. Worden wij verdrukt, het is voor uw troost en heil. Worden wij bemoedigd, het is om u moed en kracht te geven om standvastig hetzelfde lijden te verdragen als wij verdragen. Onze hoop voor u staat vast: wij weten dat gij, delend in onze smarten, ook zult delen in onze vertroosting.

Tussenzang: Ps. 34 (33) 2-3. 4-5. 6-7. 8-9.

Antifoon: Let op en bemerkt hoe genadig de Heer is.

De Heer zal ik prijzen iedere dag,
zijn lof ligt mij steeds op de lippen.
Mijn geest is fier op de gunst van de Heer,
laat elk die het hoort zich verheugen.

Verheerlijkt de Heer te zamen met mij
en laat ons eendrachtig zijn Naam vereren.
Ik ging tot de Heer en Hij heeft mij verhoord,
Hij heeft mij gered uit al wat ik vreesde.

Verlaat u op Hem, dan wordt ge gelukkig,
want Hij stelt u niet teleur.
Die roepen in nood, naar hen luistert de Heer
en redt hen uit hun ellende.

De engel van God legt een schans om hen heen,
om elk die God vreest te beschermen.
Let op en bemerkt hoe genadig de Heer is,
gelukkig is hij die zijn heil zoekt bij Hem.

Alleluia: Ps. 145 (144), 13cd.
Alleluia. Waarachtig is God in al zijn woorden en heilig in al wat Hij doet. Alleluia.

Uit het heilig Evangelie van onze Heer Jezus Christus volgens Matteüs, 5, 1-12.
Toen Jezus de menigte zag, ging Hij de berg op en, nadat Hij zich had neergezet, kwamen zijn leerlingen bij Hem. Hij nam het woord en onderrichtte hen aldus: Zalig de armen van geest, want aan hen behoort het Rijk der hemelen. Zalig de treurenden, want zij zullen getroost worden. Zalig de zachtmoedigen, want zij zullen het land bezitten. Zalig die hongeren en dorsten naar de gerechtigheid, want zij zullen verzadigd worden. Zalig de barmhartigen, want zij zullen barmhartigheid ondervinden. Zalig de zuiveren van hart, want zij zullen God zien. Zalig die vrede brengen, want zij zullen kinderen van God genoemd worden. Zalig die vervolgd worden om de gerechtigheid, want hun behoort het Rijk der hemelen. Zalig zijt gij, wanneer men u beschimpt, vervolgt en lasterlijk van allerlei kwaad beticht om Mijnentwil: Verheugt u en juicht, want groot is uw loon in de hemel. Zo immers hebben ze de profeten vervolgd die vóór u geleefd hebben.

Lezingen van 6 juni 2021

HOOGFEEST VAN HET H. SACRAMENT (Jaar B)

Eerste lezing: Uit het boek Exodus, 24, 3-8.
In die dagen stelde Mozes het volk in kennis van alle woorden en bepalingen van de Heer. Eenstemmig betuigde het volk: Alle woorden die de Heer tot ons gesproken heeft, zullen wij onderhouden. Daarop stelde Mozes alle woorden van de Heer op schrift. De volgende morgen bouwde hij aan de voet van de berg een altaar en stelde twaalf wijstenen op, naar de twaalf stammen van Israël. Toen gaf hij jonge Israëlieten de opdracht stieren op te dragen als brand- en slachtoffers voor de Heer. Mozes nam de helft van het bloed en deed dat in schalen, terwijl hij de andere helft uitgoot over het altaar. Toen nam hij het verbondsboek en las dit voor aan het volk. En zij verzekerden: Alles wat de Heer zegt, zullen wij doen en ter harte nemen. Vervolgens nam Mozes het bloed, sprenkelde dat over het volk en sprak: Dit is het bloed van het verbond dat de Heer, op grond van al deze woorden, met u sluit.

Tussenzang: Ps. 116 (115), 12-13. 15 en 16bc. 17-18.

Antifoon: Ik hef de offerbeker, de Naam van de Heer roep ik aan.

Hoe kan ik mijn dank betuigen
voor al wat de Heer mij gaf?
Ik hef de offerbeker,
de Naam van de Heer roep ik aan.

Want kostbaar is in de ogen des Heren
het leven van wie Hem vereert.
O Heer; ik ben uw dienaar,
Gij hebt mijn boeien geslaakt.

Met offers zal ik U loven,
de Naam van de Heer roep ik aan.
Ik zal mijn geloften volbrengen
waar heel zijn volk het ziet.

Tweede lezing: Uit de brief van de heilige apostel Paulus aan de Hebreeën, 9, 11-15.
Broeders en zusters,
Nu is Christus gekomen, de hogepriester van het waarachtige heil. De tent van zijn priesterschap is groter en volmaakter dan de vorige; ze is niet gemaakt door mensenhand, dat wil zeggen, ze behoort niet tot onze geschapen wereld. Het bloed van zijn offer is zijn eigen bloed, niet dat van bokken en kalveren. Zo is Hij het heiligdom binnengegaan, eens voor altijd, en Hij heeft een eeuwige verlossing verworven. Want als het bloed van bokken en stieren en de gesprenkelde as van een vaars de verontreinigden kan heiligen zodat zij wettelijk rein worden, hoeveel groter is dan de kracht van Christus' bloed! Door de eeuwige Geest heeft Hij zichzelf aan God geofferd, een smetteloos offer dat onze ziel zuivert van dode werken om de levende God te eren. En daarom is Hij middelaar van een nieuw verbond: er heeft een sterven plaats gehad dat bevrijding brengt van de zonden die onder het eerste verbond zijn bedreven; nu kunnen zij die door God geroepen zijn het erfdeel ontvangen dat hun is toegezegd.

Alleluia: Joh. 6, 51-52.
Alleluia. Ik ben het levende brood dat uit de hemel is neergedaald. Als iemand van dit brood eet, zal hij leven in eeuwigheid. Alleluia.

Uit het heilig Evangelie van onze Heer Jezus Christus volgens Marcus, 14, 12-16. 22-26.
Op de eerste dag van het ongedesemde brood, de dag waarop men het paaslam slacht, zeiden zijn leerlingen tot Jezus: Waar wilt Gij dat wij voorbereidselen gaan treffen zodat Gij het paasmaal kunt houden? Hij zond daarop twee van zijn leerlingen uit met de opdracht: Gaat naar de stad en daar zult ge een man tegenkomen die een kruik draagt; volgt hem en zegt aan de eigenaar van het huis waar hij binnengaat: De Meester laat vragen: waar is de zaal voor Mij, waar Ik met mijn leerlingen het paasmaal kan houden? Hij zal u dan een grote bovenzaal laten zien met rustbedden en van al het nodige voorzien; maakt daar alles voor ons klaar. De leerlingen vertrokken, gingen de stad binnen, vonden alles zoals Hij het hun gezegd had en maakten het paasmaal gereed. Onder de maaltijd nam Jezus brood, sprak de zegen uit, brak het en gaf het hun, met de woorden: Neemt, dit is mijn Lichaam. Daarna nam Hij de beker en na het spreken van het dankgebed reikte Hij hun die toe en zij dronken allen daaruit. En Hij sprak tot hen: Dit is mijn Bloed van het Nieuwe Verbond, dat vergoten wordt voor velen. Voorwaar, Ik zeg u: Ik zal niet meer drinken van wat de wijnstok voortbrengt tot op de dag waarop Ik het, nieuw, zal drinken in het Koninkrijk van God. Nadat zij de lofzang gezongen hadden gingen zij naar de Olijfberg.

Lezingen van 5 juni 2021

Zaterdag in week 9 door het jaar

Gedachtenis van de heilige Bonifatius, bisschop en gezellen, martelaren
Feest van de heilige Bonifatius, bisschop, patroon van het bisdom, en gezellen, martelaren (bisdom Groningen-Leeuwarden)
Bonifatius werd omstreeks 673 als Winfried geboren in Wessex, Engeland. Hij was monnik van de abdij van Exeter. In 716 maakte hij de oversteek naar het Europese vasteland om daar het geloof onder de Friezen en in een groot deel van het tegenwoordige Duitsland te verkondigen. Zijn werkzaamheid vond erkenning bij het hoogste kerkelijke gezag te Rome, dat hem achtereenvolgens tot bisschop, aartsbisschop en pauselijk legaat verhief. Na de dood van Willibrord nam Bonifatius enige tijd de herderlijke zorg voor diens missiegebied op zich. Hij stichtte het bisdom Mainz en de abdij van Fulda. Ook riep hij verscheidene regionale concilies bijeen en vaardigde vele bepalingen uit om het kerkelijke leven in de pas bekeerde streken te regelen. Op 80-jarige leeftijd besloot Bonifatius tot een missiereis naar het land der Friezen. Op 5 juni 754 werd hij bij Dokkum door heidenen overvallen en vermoord. Ook zijn hulpbisschop Eobanus, de priester Athalarius en vijftig ander christenen stierven er de marteldood. Bonifatius' stoffelijk overschot werd aanvankelijk naar Utrecht overgebracht en later naar Mainz. Thans rust zijn lichaam in de Dom van Fulda. Bonifatius wordt vereerd als 'Apostel van Friesland en Duitsland'.

Eerste lezing: Uit het boek Tobit, 12, 1. 5-15. 20.
In die dagen riep Tobit zijn zoon bij zich en sprak tot hem: Wat kunnen wij geven aan deze heilige man, die u begeleid heeft? Daarop riepen zij de man terzijde en vroegen hem, of hij de helft van alles wat zij hadden meegebracht, zou willen aanvaarden. Toen zei de engel tot hen: Prijst God in de hemel en looft Hem ten aanzien van al wat leeft, want Hij heeft u barmhartigheid bewezen. Men doet er goed aan de geheimen der koningen te bewaren, maar Gods daden bekend maken is eervol voor zijn dienaars. Bidden en vasten is uitstekend en liefdadigheid is beter dan het verzamelen van schatten goud. Want het schenken van aalmoezen redt van de dood, het reinigt van de zonden en verdient barmhartigheid en eeuwig leven. Maar de zondaars en ongerechtigen zijn de vijanden van hun eigen leven. Ik ga u de waarheid zeggen en u niets verborgen houden. Wanneer gij onder tranen hebt gebeden en uw ontbijt liet staan om de doden te begraven, overdag de doden verborgt in uw huis om ze in de nacht te begraven, toen heb ik uw gebed aan de Heer opgedragen. Maar omdat gij God welgevallig waart, moest gij ook door lijden worden beproefd. Nu heeft God mij gezonden om uw blindheid te genezen en uw schoondochter Sara van de kwade geest te verlossen. Ik ben Rafaël, een van de zeven engelen die staan voor de troon van Gods heerlijkheid en Hem de gebeden der heiligen aanbieden. Nu is het tijd dat ik terugkeer naar Hem die mij gezonden heeft; gij echter, looft de Heer en verkondigt al zijn wondere daden.

Tussenzang: Tob. 13, 2. 6. 7. 8.

Antifoon: Geprezen zij God, die in eeuwigheid leeft.

Hij is het die slaat en die zich ontfermt,
die leidt naar de dood en herleven doet,
geen mens kan zijn hand ontvluchten.

Bedenkt dus wat gij van Hem kunt verwachten
en dankt Hem met luide stem.
Verheerlijkt de Heer, die rechtvaardig is,
verkondigt de lof van de Koning der eeuwen.

Ik zal in dit land van verbanning Hem eren,
zijn macht laten zien aan dit zondige volk.
Gij zondaar, bekeer u en doe wat Hem aanstaat,
dan zal Hij u zeker barmhartig zijn.

Alleluia: Ps. 130 (129), 5.
Alleluia. Op de Heer stel ik mijn hoop, op zijn woord vertrouw ik. Alleluia.

Uit het heilig Evangelie van onze Heer Jezus Christus volgens Marcus, 12, 38-44.
In die tijd gaf Jezus bij zijn onderricht ook deze waarschuwing: Wacht u voor de schriftgeleerden, die graag in lange gewaden rondlopen, die zich laten groeten op de markt, belust zijn op de voornaamste zetels in de synagogen en op de ereplaatsen bij de maaltijden, maar die de huizen der weduwen opslokken, terwijl ze voor de schijn lange gebeden verrichten; over deze mensen zal een strenger vonnis worden uitgesproken. Hij ging tegenover de offerkist zitten en keek toe, hoe het volk koperstukken daarin wierp, terwijl menige rijke er veel in liet vallen. Er kwam ook een arme weduwe, die er twee penningen, ter waarde van een cent, in wierp. Hij riep nu zijn leerlingen bij zich en sprak: Voorwaar, Ik zeg u: die arme weduwe heeft het meest geofferd van allen die iets in de offerkist wierpen; allen wierpen ze er iets in van hun overvloed, maar zij offerde van haar armoe al wat ze bezat, alles waar ze van leven moest.

Lezingen bij het feest van de heilige Bonifatius, bisschop, patroon van het bisdom, en gezellen, martelaren (bisdom Groningen-Leeuwarden)

Eerste lezing uit de Handelingen van de apostelen, 26, 19-23.
In die dagen sprak Paulus tot koning Agrippa: Nooit ben ik ongehoorzaam geweest aan het hemels visioen dat mij overkwam, maar ik heb eerst gepredikt aan de mensen in Damascus en Jeruzalem en vervolgens in heel het gebied van Judea en ook aan de heidenen, dat zij tot inkeer moesten komen en zich bekeren tot God en daden stellen, die bij de bekering passen. Om die reden grepen mij de Joden in de tempel en trachtten mij te vermoorden. Met Gods hulp houd ik stand tot op deze dag en leg ik getuigenis af voor klein en groot. Ik zeg niets anders dan wat ook de profeten en Mozes hebben verklaard dat gebeuren zou, namelijk dat de Christus moest sterven en dat Hij als eerste uit de opstanding der doden het licht zou verkondigen aan het volk en aan de heidenen.

Tussenzang Ps. 117 (116), 1. 2.

Antifoon: Gaat uit over de hele wereld en verkondigt het Evangelie aan heel de schepping (Mc. 16, 15)

Looft nu de Heer, alle naties der aarde,
huldigt de Heer, alle volken rondom.

Omdat Hij bij ons zijn goedheid getoond heeft;
de trouw van de Heer houdt in eeuwigheid stand.

Alleluia: Lc. 4, 18-19.
Alleluia. De Heer heeft Mij gezonden om aan armen de Blijde Boodschap te brengen, aan gevangenen hun vrijlating bekend te maken. Alleluia.

Uit het heilig Evangelie van onze Heer Jezus Christus volgens Johannes, 10, 11-16.
In die tijd zei Jezus: Ik ben de goede herder. De goede herder geeft zijn leven voor zijn schapen. Maar de huurling, die geen herder is en geen eigenaar van de schapen, ziet de wolf aankomen, laat de schapen in de steek en vlucht weg; de wolf rooft ze en jaagt ze uiteen. Hij is dan ook maar een huurling en heeft geen hart voor de schapen. Ik ben de goede herder. Ik ken de mijnen en de mijnen kennen Mij, zoals de Vader Mij kent en Ik de Vader ken. Ik geef mijn leven voor de schapen. Ik heb nog andere schapen, die niet uit deze schaapsstal zijn. Ook die moet ik leiden en zij zullen naar mijn stem luisteren en het zal worden: één kudde, één herder.

Lezingen van 4 juni 2021

Vrijdag in week 9 door het jaar

Eerste lezing: Uit het boek Tobit, 11, 5-17.
In die dagen zat Anna, de vrouw van Tobit, iedere dag langs de weg op een top van een berg, vanwaar zij een ruim vergezicht had. En toen zij op diezelfde plaats weer eens zat uit te zien naar de komst van haar zoon Tobias, zag zij hem reeds in de verte aankomen. Zij herkende hem onmiddellijk en haastig ging zij het nieuws aan Tobit vertellen en riep: Daar komt uw zoon aan. Ondertussen zei Rafaël tot Tobias: Als gij binnenkomt in uw huis, aanbid dan onmiddellijk de Heer, uw God, en breng Hem uw dank. Ga dan naar uw vader en kus hem. Bestrijk aanstonds zijn ogen met de gal van de vis, die gij bij u hebt; want ge kunt er zeker van zijn, dat zijn ogen terstond zullen opengaan, zodat uw vader het licht van de hemel kan zien en zich in uw aanblik verheugen. De hond, die hen onderweg vergezeld had, liep hen intussen vooruit, en als bode van het blijde nieuws kwispelde hij vrolijk met zijn staart. Toen stond de blinde vader op en tastend zocht hij zijn weg; hij strekte zijn handen uit naar zijn kind en liep zo zijn zoon tegemoet. Hij omhelsde hem en kuste hem; zijn vrouw deed evenzo, en beiden schreiden van blijdschap. Toen zij God hadden aanbeden en gedankt, gingen zij zitten. Tobias nam wat van de gal van de vis en streek het zijn vader op de ogen. En na ongeveer een half uur wachten begon de witte vlek, als het velletje van een ei, uit de ogen los te komen. Tobias nam het vast en trok het zijn vader van de ogen. Op hetzelfde ogenblik ontving hij het gezicht terug. Toen verheerlijkten zij God: Tobit en Anna en allen die hen kenden. En Tobit sprak: Gezegend zijt Gij, God, en gezegend uw heilige Naam tot in eeuwigheid, en gezegend al uw heilige engelen. Gij hebt me gekastijd, maar Gij schenkt me weer genade, nu ik mijn zoon Tobias aanschouw.

Tussenzang: Ps. 146 (145), 2abc. 7. 8-9a. 9bc-10.

Antifoon: De Heer zal ik loven mijn leven lang.

De Heer zal ik loven mijn leven lang,
mijn God zal ik al mijn dagen bezingen.

De Heer doet altijd zijn woord gestand,
verdrukten verschaft Hij recht.
De Heer geeft brood aan wie honger heeft,
gevangenen geeft Hij de vrijheid.

De ogen van de blinden opent de Heer,
gebrokenen richt Hij weer op.
De Heer bemint de rechtvaardigen,
de Heer behoedt de ontheemden.

De Heer geeft wees en weduwe steun,
maar zondaars laat Hij verdwalen.
De Heer is koning in eeuwigheid,
uw God, Sion, heerst over alle geslachten.

Alleluia: Ps. 119 (118), 135.
Alleluia. Laat voor uw dienaar uw Aangezicht stralen, Heer, laat mij uw beschikkingen zien. Alleluia.

Uit het heilig Evangelie van onze Heer Jezus Christus volgens Marcus, 12, 35-37.
Bij zijn onderricht in de tempel wierp Jezus eens de vraag op: Hoe kunnen de schriftgeleerden zeggen, dat de Messias Zoon van David is? David heeft zelf gezegd, door de heilige Geest bewogen: De Heer heeft gesproken tot mijn Heer: Zit aan mijn rechterhand, totdat Ik uw vijanden onder uw voeten heb gelegd. Als David zelf Hem Heer noemt, hoe kan Hij dan zijn zoon zijn? Het merendeel van het volk luisterde graag naar Hem.

Lezingen van 3 juni 2021

Donderdag in week 9 door het jaar

Gedachtenis van de heilige Carolus Lwanga en gezellen, martelaren van Oeganda
Carolus bekleedde een belangrijke positie aan het hof van de koning van Oeganda. Na de dood van die koning besteeg zijn achttienjarige zoon Mwanga de troon. Deze was alcoholist en verslaafd aan seks met jongens. Toen hij in mei 1886 een hofpage tot ontucht wilde verleiden, ontdekte de koning dat een andere jongeman de hoveling catechese aan het geven was. Hierop ontstak de vorst in woede en doodde de catechist door een speer in zijn nek te steken. Toen eiste Mwanga dat al zijn christelijke bedienden hun geloof zouden afzweren. Onder hen waren Carolus Lwanga en zijn 21 gezellen. Zij bleven trouw aan het katholiek geloof en gingen niet in op de oneerbare verlangens van de koning. Vervolgens onderwierp hij hen aan zware folteringen. Ze hielden vast aan hun geloof en voelden zich gesterkt door het gebed. Allen werden door het zwaard ter dood gebracht en vervolgens verbrand. Paus Paulus VI schreef de namen van Carolus en zijn metgezellen bij in het Boek der Heiligen in oktober 1964. Vier jaar later pelgrimeerde de Heilige Vader naar de locaties in Oeganda waar Carolus Lwanga en gezellen leefden en de marteldood stierven.

Eerste lezing: Uit het boek Tobit, 6, 10-11a + 7, 1, 9-17 + 8, 4-10.
In die dagen sprak Tobias tot de engel: Waar wilt gij, dat wij onze intrek nemen? De engel antwoordde: Broeder, vandaag zullen we te gast zijn bij Raguël. Hij is van uw familie. Hij heeft maar één kind, een dochter, die Sara heet. Daarop begaven ze zich naar de woning van Raguël. Zij gingen binnen en Raguël ontving hen vol vreugde. Nadat Tobias en Rafaël waren uitgesproken, liet Raguël een ram slachten en zette hun een welvoorziene tafel voor. Maar toen hij hen uitnodigde zich aan tafel te zetten, sprak Tobias: Ik eet en drink hier niet vandaag, vóórdat gij mijn verzoek hebt ingewilligd en mij belooft Sara, uw dochter, te geven. Toen Raguël dat hoorde, werd hij dodelijk verschrikt, want hij wist wat die zeven mannen was overkomen, die bij haar waren binnengegaan; daarom vreesde hij, dat ook hem wellicht hetzelfde zou overkomen. Daar Raguël aarzelde en op die vraag maar geen antwoord gaf, sprak de engel tot hem: Wees niet bevreesd uw dochter aan Tobias te geven; want omdat hij God vreest, is uw dochter voor hem tot vrouw bestemd; daarom juist kon geen ander haar bezitten. Toen sprak Raguël: Nu weet ik zeker dat God mijn gebeden en mijn tranen voor zijn aanschijn heeft aanvaard. En ik ben er van overtuigd, dat Hij u daarom tot mij heeft gezonden, opdat zij in de echt verbonden zou worden met iemand van haar volk; twijfel er daarom niet aan, ik geef haar aan u. Toen nam hij de rechterhand van zijn dochter, legde die in de rechterhand van Tobias, en sprak: De God van Abraham, de God van Isaäk en de God van Jakob zij met u, en Hij verenige u; moge Hij zijn zegen ten volle over u uitstorten. En zij namen perkament en maakten de huwelijksoorkonde op. Daarna gingen zij aan tafel en prezen God. Na de maaltijd, toen het paar in de kamer alleen was, zei Tobias tot Sara: Sta op; wij moeten vandaag, morgen en overmorgen tot God blijven bidden. Deze drie nachten blijven wij verbonden met God; eerst als de derde nacht voorbij is, zullen wij ons huwelijksleven beginnen. Wij zijn immers kinderen van de heiligen en kunnen dus het huwelijk niet beginnen zoals de heidenen, die God niet kennen. Zij stonden dus beiden op en begonnen samen vurig te bidden, dat zij gespaard mochten blijven. En Tobias sprak: Heer, God van onze vaderen: dat hemel en aarde U loven, met de zee, de bronnen en de stromen, en met al uw schepselen die er in wonen. Gij hebt Adam geschapen uit het stof der aarde en hem Eva toegewezen als een hulp. Welnu dan, Heer: Gij weet dat ik deze dochter niet uit wellust tot vrouw heb genomen, maar alleen uit verlangen naar kroost, opdat zij uw Naam mogen zegenen in de eeuwen der eeuwen. Ook Sara sprak: Ontferm U over ons, Heer, ontferm U over ons, en houd ons beiden gezond tot op onze oude dag.

Tussenzang: Ps. 128 (127), 1-2. 3. 4-5.

Antifoon: Gelukkig die godvrezend zijt.

Gelukkig die godvrezend zijt,
de weg des Heren gaat.
Gij zult de vrucht van eigen arbeid eten,
tevreden en voorspoedig zult gij zijn.

Uw vrouw daarbinnen in uw huis
is als een rijkbeladen wijnstok.
En als olijventakken rond de stam
zo staan uw zonen om uw tafel.

Ja, zo wordt elke man gezegend
die eer geeft aan de Heer.
U zegene de Heer uit Sion;
moogt gij Jeruzalem welvarend zien
zolang uw dagen duren.

Alleluia: Ps. 119 (118), 105.
Alleluia. Uw woord is een lamp voor mijn voeten, Heer, het is een licht op mijn pad Alleluia.

Uit het heilig Evangelie van onze Heer Jezus Christus volgens Marcus, 12, 28b-34.
In die tijd trad een schriftgeleerde op Jezus toe en legde Hem de vraag voor: Wat is het allereerste gebod? Jezus antwoordde: Het eerste is: Hoor, Israël! De Heer onze God is de enige Heer. Gij zult de Heer uw God beminnen met geheel uw hart, geheel uw ziel, geheel uw verstand en geheel uw kracht. Het tweede is dit: Gij zult uw naaste beminnen als uzelf. Er is geen ander gebod voornamer dan deze twee. Toen zei de schriftgeleerde tot Hem: Juist, Meester, terecht hebt Ge gezegd: Hij is de Enige en er bestaat geen andere buiten Hem; en Hem beminnen met heel zijn hart, heel zijn verstand en heel zijn kracht en de naaste beminnen als zichzelf, dat gaat boven alle brand- en slachtoffers. Omdat Jezus zag dat hij wijs gesproken had, zei Hij hem: Gij staat niet ver af van het Koninkrijk Gods. En niemand durfde Hem nog een vraag te stellen.

Lezingen van 2 juni 2021

Woensdag in week 9 door het jaar

Vrije gedachtenis van de heilige Marcellinus en Petrus, martelaren
De priester Marcellinus en de exorcist Petrus werden tijdens het bewind van keizer Diocletianus gemarteld en in een bos onthoofd omstreeks het jaar 303. Van het verhaal van hun beider marteldood getuigt paus Damasus. Deze had het relaas uit de mond van de beul zelf vernomen. De stoffelijke overschotten van Marcellinus en Petrus werden bijgezet op de begraafplaats aan de Via Labicana. Na de machtsovername van keizer Constantijn de Grote werd boven hun graf een basiliek gebouwd.

Eerste lezing: Uit het boek Tobit, 3, 1-11. 24-25.
In die dagen barstte Tobit van verdriet in tranen uit en bad in droefheid; Rechtvaardig zijt Gij, Heer, en al uw werken en heel uw beleid getuigen van uw barmhartigheid en trouw, en als Gij oordeelt zijt Gij trouw en rechtvaardig tot in eeuwigheid. Wees mij indachtig en zie op mij neer. Straf mij niet om wat ikzelf en mijn voorvaders bewust of onbewust tegen U misdaan hebben. Zij hebben zich aan uw geboden niet gestoord. Daarom hebt Gij ons prijsgegeven aan plundering, gevangenschap en dood, en aan de spot en hoon van alle volken waaronder wij verstrooid zijn. Ook nu zijn al uw beschikkingen billijk, omdat Gij mij behandelt naar mijn eigen zonden en die van mijn voorvaders. Wij hebben uw geboden immers niet onderhouden en hebben ons niet trouw betoond jegens U. Doe daarom met mij wat U goeddunkt. Neem mijn levensadem terug, zodat ik ontbonden word en tot aarde verga. Want de dood is me liever dan het leven, nu ik onverdiend gehoond word en in grote droefheid verkeer. Laat me eindelijk, uit deze benauwenis bevrijd, gaan naar de eeuwige woonplaats. Wend uw aangezicht niet van me af.
Diezelfde dag gebeurde het dat Sara, de dochter van Raguël, die in Ekbatana in Medië woonde, beledigd werd door de dienstmeisjes van haar vader. Zij was namelijk al aan zeven mannen ten huwelijk gegeven, maar de boze demon Asmodaüs had hen gedood nog voor ze gemeenschap met haar hadden. En nu zeiden de dienstmeisjes haar: Zijt gij soms niet goed wijs, dat ge die mannen van u wurgt? Zeven hebt ge er al gehad, maar met geen een uw voordeel gedaan. Daarom hoeft ge ons toch niet te slaan? Zijn zij gestorven, ga ze dan maar achterna. Dat we nooit in der eeuwigheid een zoon of dochter van u te zien krijgen. Op dat gezegde ging Sara naar het bovenvertrek van haar huis en gebruikte drie dagen geen eten of drinken, maar bleef volharden in gebed en smeekte God onder tranen haar van die smaad te bevrijden. Het gebed van Tobit en Sara vond verhoring voor de heerlijke troon van de Allerhoogste. En Rafaël, de heilige Engel des Heren, werd gezonden, om hen beiden te genezen.

Tussenzang: Ps. 25 (24), 2-4a. 4b-5ab. 6-7bc. 8-9.

Antifoon: Tot U in den hoge richt ik mijn geest,
tot U, Heer mijn God.

Op U vertrouw ik, beschaam mij niet,
laat niemand de spot met mij drijven.
Want wie op U rekent wordt nimmer beschaamd;
beschaamd worden zij die op U niet vertrouwen.

Wijs mij uw wegen, Heer,
leer mij uw paden kennen.
Leid mij volgens uw woord,
want Gij zijt mijn God en Verlosser.

Gedenk uw barmhartigheid, Heer,
uw altijd geschonken ontferming.
Herinner U niet het kwaad van mijn jeugd,
maar denk aan mij met erbarmen.

De Heer is goed en rechtschapen,
daarom wijst Hij zondaars de weg.
Hij leidt de geringe langs eerzame paden,
Hij leert de eenvoudige wat hij moet doen.

Alleluia: Ps. 119 (118), 88.
Alleluia. Wees mij barmhartig en laat mij leven, Heer, dan blijf ik aan wat Gij verordent trouw. Alleluia.

Uit het heilig Evangelie van onze Heer Jezus Christus volgens Marcus, 12, 18-27.
In die dagen kwamen er Sadduceeën bij Jezus; dezen houden dat er geen verrijzenis bestaat. Ze legden Hem daarom de volgende kwestie voor: Meester, wij zien bij Mozes geschreven staan: Als iemands broer sterft en een vrouw achterlaat maar geen kinderen, dan moet zijn broer die vrouw nemen om hem een nageslacht te geven. Nu waren er eens zeven broers. De eerste nam een vrouw, maar liet bij zijn dood geen kinderen na. Toen nam de tweede haar, maar ook hij stierf zonder kinderen. Zo ging het ook met de derde; kortom, geen van de zeven liet kinderen na. Het laatste van allen stierf ook de vrouw. Bij de verrijzenis, wanneer zij opstaan, van wie van hen zal zij dan de vrouw zijn? Alle zeven toch hebben haar tot vrouw gehad. Jezus antwoordde: Zijt gij niet op een dwaalspoor, juist omdat gij nóch de Schrift, nóch Gods macht kent? Wanneer de mensen uit de doden opstaan, huwen zij niet en zij worden niet ten huwelijk gegeven, maar zijn ze als engelen in de hemel. En wat de doden betreft, hebt ge in het boek van Mozes niet gelezen, waar het gaat over de braamstruik, hoe God tot hem zei: Ik ben de God van Abraham, de God van Isaäk en de God van Jakob? Hij is geen God van doden maar van levenden. Ge verkeert in grote dwaling.

Lezingen van 1 juni 2021

Dinsdag in week 9 door het jaar

Gedachtenis van de heilige Justinus, martelaar
Flavius Justinus werd in het begin van de 2e eeuw geboren te Flavia Neapolis in Samaria (het huidige Nabloes in Israël). Zijn ouders waren heidenen. Hij kreeg een gedegen letterkundige opleiding en verdiepte zich in de Griekse filosofie. Geen van de oude wijsgeren kon zijn honger naar waarheid stillen. Toch bewonderde hij Plato en diens ideeënleer, waarin deze Atheense wijsgeer aantoonde dat de zichtbare dingen slechts afspiegelingen zijn van eeuwige vormen. De hoogste vorm was volgens Plato de Idee van het Goede. Deze notie zette Justinus op het pad van het christelijke geloof. Na zijn bekering en doop schreef hij diverse werken waarin hij het evangelie op filosofische wijze verdedigde tegenover heidenen, joden en ketters. Slechts twee van zijn zogenoemde apologieën en de Dialoog met Trypho zijn bewaard gebleven. Hij trachtte daarin aan te tonen dat het christelijke geloof in het verlengde ligt van redelijkheid en daar niet haaks op staat, zoals anti-christelijke filosofen dachten. Justinus opende aan de Via Tiburtina in Rome een wijsgerige school. Daar organiseerde hij publieke filosofische debatten. Tijdens een golf van christenvervolging werd Justinus gearresteerd. Omdat hij weigerde te offeren aan de Romeinse goden, stierf hij omstreeks 163 ten tijde van Marcus Aurelius de marteldood.

Eerste lezing: Uit het boek Tobit, 2, 10-23.
Toen Tobit eens een dode had begraven en 's nachts thuiskwam, legde hij zich, omdat hij onrein was, te ruste langs de muur van de binnenplaats, zonder mijn gezicht te bedekken. Hij had zijn ogen nog open en op een gegeven moment viel er mussendrek in. Hij kreeg witte vlekken op zijn ogen en werd blind. De Heer liet toe dat deze beproeving hem trof, om ons een voorbeeld van geduld te geven, zoals dat van de heilige man Job. Want ofschoon Tobit van zijn prilste jeugd af steeds godvrezend was geweest en Gods geboden had onderhouden en nu met blindheid was geslagen, morde hij toch niet tegen God. Hij bleef onwankelbaar volharden in de vreze des Heren en God danken, alle dagen van zijn leven. Maar zoals de stamvorsten de zalige Job hadden gehoond, zo werd ook Tobit door zijn verwanten en vrienden om zijn levenswandel bespot. Ze zeiden hem: Waar blijft nu uw hoop, waarvoor gij aalmoezen hebt gegeven en begrafenissen hebt verzorgd? Maar Tobit berispte hen en zei: Spreekt toch niet zo; want wij zijn van het geslacht der heiligen en wij verwachten het leven, dat God zal schenken aan hen, die hun trouw jegens Hem nooit breken. Intussen ging Anna, zijn vrouw, dagelijks uit weven en bracht dan de eetwaren thuis, die zij door haar handenarbeid had kunnen bekomen. Op een keer kreeg ze van de klanten aan wie ze geregeld werk afleverde, bij de betaling een bokje ten geschenke. Toen ze daarmee thuiskwam, begon het te mekkeren. Tobit vroeg Anna: Waar komt dat bokje vandaan? Het is toch niet gestolen? Breng het terug naar de eigenaar, want het is niet geoorloofd iets te eten dat gestolen is. Zijn vrouw gaf hem kwaad ten antwoord: Waar blijft gij met uw aalmoezen en uw goede werken? Nu komt uw ware aard aan het licht. En op een dergelijke manier bleef zij hem verwijten maken.

Tussenzang: Ps. 112 (111), 1-2. 7bc-8. 9.

Antifoon: De rechtvaardige blijft ongeschokt op de Heer vertrouwen.

Gelukkig de man die ontzag heeft voor God,
die vreugde vindt in zijn geboden.
Zijn kroost zal machtig zijn in het land,
gezegend zal zijn het geslacht van de vrome.

Voor slechte tijding is hij niet bang,
hij blijft ongeschokt op de Heer vertrouwen.
Standvastig en zonder vrees zet hij door
tot hij op zijn vijanden neerziet.

Met mildheid deelt hij aan armen uit,
hij zal zijn gerechtigheid nooit verliezen,
zijn macht en zijn aanzien vermeerderen steeds.

Alleluia: Ps. 119 (118), 36a. 29b.
Alleluia. Mijn hart zij gericht op wat Gij verordent; geef mij uw wet als gids. Alleluia.

Uit het heilig Evangelie van onze Heer Jezus Christus volgens Marcus, 12, 13-17.
In die tijd stuurden de hogepriesters, de schriftgeleerden en de oudsten enkele Farizeeën en Herodianen op Jezus af om Hem vast te zetten. Deze kwamen bij Hem met de vraag: Meester, wij weten dat Gij oprecht zijt en U aan niemand stoort, want Gij ziet de mensen niet naar de ogen, maar leert de weg van God in oprechtheid. Is het geoorloofd belasting te betalen aan de keizer of niet? Zullen we betalen of niet betalen. Maar Jezus die hun huichelarij doorzag, antwoordde: Waarom probeert ge Mij te vangen? Geeft Mij een tienling, dan zal Ik eens zien. Zij deden het. Jezus vroeg hun nu: Van wie is deze beeldenaar en het randschrift? Ze antwoordden: Van de keizer. Daarop sprak Jezus tot hen: Geeft dan aan de keizer wat de keizer toekomt en aan God wat God toekomt. En ze stonden verwonderd over Hem.

Vieringen door de week

H. Nicolaas Baarn 

Lauden: iedere werkdag 8.15 - 8.30 uur

Eucharistie: dinsdag 19.00 - 19.45 uur

woensdag/donderdag: 8.45 - 9.30 uur

vrijdag: 19.00 - 20.00 uur

HH. Michael en Laurens de Bilt

Dinsdag 10:00 uur, Gebedsviering

H. Nicolaas Eemnes

Donderdag 10.00 uur, afwisselend Eucharistie en Gebedsviering

Petrus en Pauluskerk Soest

Woensdag 9.00 uur, Gebedsviering

Vrijdag 9.00 uur, afwisselend Eucharistie en Gebedsviering

Contact

Parochiesecretariaat HH. Martha en Maria:
Steenhoffstraat 41
3764 BJ Soest
KvK nr 74836048
Bereikbaar op maandag en woensdag tot en met vrijdag van 9.00 tot 12.00 uur.
E-mailadres: info@marthamaria.nl
Telefoonnummer: 035-6011320

U kunt ook het contactformulier gebruiken.